37
ductie een feestelijke première zal beleven,
waarbij overigens het bij de buitenlandse festi
vals gebruikelijke competitie-element zal ont
breken. Bovendien zullen er wederom con
gressen worden gehouden door onderscheiden
instellingen op het terrein van de film. Door
middel van openluchtvoorstellingen zal de
Arnhemse bevolking in groter verband aan de
filmweek kunnen deelnemen.
Stimulering filmbelangstelling en
bioscoopbezoek
In het voorgaande is de aandacht gevestigd op
de betekenis van de filmweken als een middel
tot opwekking van de filmbelangstelling en
daardoor indirect tot bevordering van het bio
scoopbezoek. In dit opzicht valt meer algemene
waarde toe te kennen aan de collectieve recla
mecampagne, die in de maand september van
het verslagjaar in de Nederlandse pers is ge
start.
Deze campagne is het resultaat van uitgebreide
en gecoördineerde studie, waarvoor in zekere
zin de basis is gelegd door het opinie-onder
zoek hetwelk liet Centraal Bureau voor de
Statistiek in samenwerking met de Bond heeft
ingesteld naar de betekenis van de bioscoop
voor de vrijetijdsbesteding van het Nederlandse
volk. Blijkens het in 1957 verschenen rapport
van het C.B.S. is de relatief lage frequentie van
het bioscoopbezoek in ons land voor een be
langrijk deel toe te schrijven aan de geringe
neiging van de Nederlander tot uitgaan in het
algemeen.
Het Hoofdbestuur besloot mede naar aanlei
ding van de uit bedrijfsoogpunt belangwek
kende conclusies van genoemd rapport, die een
wetenschappelijke bevestiging gaven van het
geen tot dan slechts als een vermoeden was
geuit, het vraagstuk van de stimulering van
filmbelangstelling en bioscoopbezoek krachtig
ter hand te nemen. Met het oog hierop werd in
april 1958 een studiecommissie in het leven
geroepen teneinde het Hoofdbestuur van voor
lichting te dienen. In deze commissie, waarin
enige vooraanstaande personen uit het bio
scoop- en filmverhuurbedrijf werden benoemd,
hadden in 1960 zitting de heren B. W. G. van
Royen, voorzitter, J. G. J. Bosman, L. van Dom
melen, G. J. H. Dujardin, M. Gerschtanowitz,
J. Miedema Jr. en J. P. M. A. Smulders. De heer
H. W. Hagenberg fungeerde als secretaris.
Gelet op het door de Studiecommissie uitge
brachte rapport, dat onder meer steunde op een
enquête onder de leden inzake hun reclame
budgetten, kwam het Hoofdbestuur tot de slot
som, dat een collectieve advertentiecampagne
ter aanvulling van de individuele reclame der
leden een bijzonder nuttige bezoekstimuleren-
de werking zou kunnen hebben. Wel was het
Hoofdbestuur met het oog op het speciale ka
rakter van de film in haar totaliteit als recla
me-object van oordeel, dat een voorafgaand
onderzoek ter bepaling van de richting waarin
de collectieve campagne zich zou moeten be-
wesien, onmisbaar was. Te dien einde werd in
1959 een opdracht gegeven aan het Nederlands
Instituut voor Motivation en Marketing Re
search te Amsterdam om een onderzoek in te
stellen naar de individueel- en sociaal- psycho
logische oorzaken van de relatieve achterstand
van ons land ten aanzien van de frequentie van
het bioscoopbezoek. Als premisse was gesteld,
dat de resultaten van het onderzoek zouden
moeten aangeven langs welke wegen en op
welke wijze het bioscoopbezoek het beste kan
worden gestimuleerd, met andere woorden
voor welke beïnvloeding het Nederlandse pu
bliek het gevoeligste is.
Ofschoon met het onderwerpelijke onderzoek,
in het kader waarvan ook een groot aantal
representatief te achten groeperingen uit de
Nederlandse bevolking werd ondervraagd, uit
de aard der zaak veel tijd was gemoeid, oor
deelde het Hoofdbestuur het aan de hand van
de voorlopige conclusies van genoemd instituut
volkomen verantwoord bij de algemene leden
vergadering; een voorstel in te dienen tot vor-
mins; van een fonds waaruit men de kosten van
collectieve maatregelen ter stimulering van het
bioscoopbezoek zou kunnen bestrijden. Het
Hoofdbestuur ging er van uit, dat deze maat
regelen, wilden zij effect sorteren, zich op zijn
minst over een tijdvak van drie jaren zouden
moeten uitstrekken. Daarbij stelde het College
zich voor de drie grote bedrijfsafdelingen te
raadplegen alvorens een definitieve opdracht
aan een reclamebureau te geven. De jaarlijkse
ledenvergadering, die op 28 maart 1960 te
Utrecht bijeenkwam, besloot overeenkomstig
het voorstel van het Hoofdbestuur gedurende
drie jaren uit het kapitaal van de Weerstands-
kas jaarlijks een bedrag van 300.000,voor
een actie ter stimulering van het bioscoop
bezoek te bestemmen.