maanden. De verstrekking van de bonnen aan
de bioscoopexploitanten geschiedt door het
Bondsbureau, dat ook met de centrale finan
ciële afwikkeling is belast. Door middel van
advertenties, projectieplaatjes en aanplakbil
jetten werd ook in 1960 regelmatig de aandacht
van het publiek voor het systeem van de bio
scoopbonnen gaande gehouden. In de loop van
het verslagjaar heeft het Hoofdbestuur de le
denenige malen aanwijzingen gegeven teneinde
deze vorm van service een zo goed mogelijk
effect te doen hebben. Ook heeft het Hoofd
bestuur voorzieningen getroffen om in rui
mere kring en met name bij het bedrijfsleven
belangstelling voor de bioscoopbonnen te wek
ken.
De verkoop van de geschenkbonnen heeft zich,
wat zich liet aanzien, vooral geconcentreerd in
de decembermaand. In 1960 zijn enige tien
duizenden bonnen aan de kassa's der bioscopen
verkocht. Rekening houdende met de omstan
digheid, dat het Bedrijfsreglement op de Ge
schenkbonnen nauwelijks meer dan een jaar
van kracht is, mag dit resultaat niet onbevre
digend woren genoemd. Uit de verkoopcijfers
valt reeds nu af te leiden, dat het publiek ge
leidelijk ook met het systeem van de geschenk
bon voor de bioscoop meer vertrouwd geraakt.
Televisie
De problemen, welke door het televisiemedium
voor het film- en bioscoopbedrijf worden ge
schapen, hebben van liet begin af de volle aan
dacht van de bedrijfsorganisatie gehad. Het is
opmerkelijk, dat het Hoofdbestuur zich reeds
in 1935 met liet televisievraagstuk heeft bezig
gehouden en het jaar daarop een studiecom
missie ad hoc in het leven heeft geroepen. Na
de tweede wereldoorlog heeft dit vraagstuk in
ons land vastere vormen aangenomen. Na de
proefuitzendingen van Eindhoven startte de
Nederlandse Televisie Stichting in 1951 met
haar, eerst nog experimentele, televisie-uitzen
dingen, zulks volgens machtiging van de Mini
ster van Onderwijs, Kunsten en Wetenschap
pen. De ontwikkeling is daarna in steeds sneller
tempo gegaan, wat wel duidelijk wordt geken
merkt door het aantal van ruim 800.000 tele
visietoestellen, dat einde 1960 in ons land was
geregistreerd.
Het Hoofdbestuur heeft zich ten aanzien van
de televisie steeds op het realistische standpunt
gesteld, dat dit nieuwe massamedium in de
sector van de ontspanning een uiting is van een
onvermijdelijke technische ontwikkeling, waar
van de in visueel opzicht verwante bioscoop
aanvankelijk het vermaakscentrum bij uit
stek voor de massa ongetwijfeld de concur
rerende invloed zal ondervinden. Naar de
mening van het Hoofdbestuur zal de positie
van het film- en bioscoopbedrijf in de nieuwe
verhoudingen op amusementsgebied daarom
in de eerste plaats afhangen van de innerlijke
kracht, welke dit bedrijf kan opbrengen. Aan
de andere kant hebben televisie en het bedrijf
aanrakingsvlakken, die het nu eenmaal nood
zakelijk maken tot een zekere coëxistentie te
komen. Hierbij valt te wijzen op de toepassing
van het medium film bij de televisie in het
algemeen, waarmede samenhangen kwesties
van productie en fabricage van films, aan-
vangsuren van televisieprogramma's en derge
lijke.
Van essentiële betekenis in de verhouding tot
de televisie is stellig de kwestie van de uitzen
ding van speelfilms. Het is de opvatting van het
Hoofdbestuur, dat de film, die in zijn huidige
vorm als een erkend cultuurgoed wordt aan
gemerkt, slechts een reële bestaansgrond heeft
bij handhaving van de distributie door middel
van de kanalen van het film- en bioscoopbe
drijf. De productie van speelfilms is in Neder
land en overal elders ter wereld economisch
uitsluitend denkbaar door gebruik te maken
van het apparaat der bioscopen. Men kan dus
zeggen, dat door de concurrerende invloed van
de televisie-uitzending van speelfilms, welke
uitzending bovendien niet geacht kan worden
te voldoen aan de technische eisen die ten op
zichte van de filmvertoning moeten worden
gesteld, uiteindelijk het bestaan van de film
als cultureel goed op het spel wordt gezet. Uit
hoofde van zijn belangen, waarmede ook het
belang van de film zelve is gemoeid, is het
alleszins te rechtvaardigen, dat het bioscoop
bedrijf principieel het uitsluitende recht op de
vertoning van speelfilms, wier productie en
amortisatie zonder de bioscopen ondenkbaar
zou zijn, voor zich opeist. Op dit recht meent
men in het bijzonder een beroep te kunnen
doen, nu de instellingen op televisiegebied dank
zij de concessies en de financiële en morele
steun van de Rijksoverheid een ongemeen be
voorrechte positie innemen, die volkomen bui
ten het raam valt der normale concurrentie
verhoudingen en -mogelijkheden van het vrije
bedrijf. Het aangaan van een accoord met de
N.T.S. en de daarin samenwerkende omroep
verenigingen (A.V.R.O., K.R.O., N.C.R.V.,
39