40
V.A.R.A. en V.P.R.O.), waarvoor de grondslag
reeds in 1952 is gelegd en dat in zijn tegen
woordige vorm dateert van 28 augustus 1956,
moet daarom niet worden beschouwd als een
afstand doen dezerzijds van het hiervoren ge
stelde principe. Zulks is geschied uit practische
overwegingen, alsook om een basis van samen
werking te scheppen voor een toestand, waarbij
men eikaars belangen respecteert.
Krachtens de overeenkomst met de N.T.S.,
welke behoudens tussentijdse opzegging steeds
van jaar tot jaar wordt geprolongeerd, betrekt
de televisie speelfilms uitsluitend van de leden-
film verhuurdi-rs, in dier voege, dat per week
niet meer dan één hoofdfilm wordt uitgezon-
den. Deze uitzending kan geschieden op dins
dagen, woensdagen of donderdagen, doch in de
praktijk wordt nagenoeg altijd op dinsdagen
uitgezonden.
Voorts is bepaald, dat de première in de Neder
landse bioscopen van de te betrekken films
meer dan 40 maanden tevoren moet hebben
plaats gevonden. Een gemengde commissie,
waarin de Bond en de N.T.S. gelijk in aantal
zijn vertegenwoordigd, kan in bijzondere ge
vallen dispensatie verlenen. Speciaal voor de
televisie vervaardigde films, korte films en
films met een documentair karakter kan de
televisie vrijelijk van niet-leden betrekken.
Tenslotte bevat de overeenkomst bepalingen
omtrent de vervaardiging van actualiteiten-
films ten behoeve van de televisie door leden
van de Bond.
Ook in 1960 hebben zich met betrekking tot de
overeenkomst geen moeilijkheden voorgedaan.
In enige gevallen heeft de gemengde commissie
van zijn bevoegdheid tot het verlenen van dis
pensaties gebruik gemaakt. In deze commissie
hadden van Bondswege zitting de heren C. J.
Blad, C. S. Roem en R. Uges; de Bondsdirec
teur, de heer J. G. J. Bosman, trad op als
plaatsvervangend lid. De N.T.S. was in de com
missie vertegenwoordigd door de heren J. W.
Rengelink en Mr. A. H. van de Veen. In de
bestaande vacature in de commissie van de
kant van de televisie werd in het verslagjaar
nog niet voorzien.
Het Hoofdbestuur heeft zich uitvoerig beraden
over een verzoek van het Bestuur der N.T.S.
om de uitzending van speelfilms voortaan te
doen plaats hebben op maandagavond. Dit ver
zoek hing samen met de omstandigheid, dat
met ingang van 1 oktober 1960 ook op maan
dagavond televisie-uitzendingen werden gege
ven. Het Hoofdbestuur oordeelde het niet juist
op dit verzoek in te gaan, zolang geen ervarin
gen waren opgedaan met de uitbreiding van
televisie-uitzendingen tot de gehele week en
de reacties daarop van het publiek ten aanzien
van het bioscoopbezoek op de onderscheiden
avonden. Met het oog hierop heeft de N.T.S.
deze aangelegenheid voorlopig laten rusten.
Het contact met de N.T.S. hieromtrent en om
trent andere kwesties is in een goede sfeer en
verstandhouding verlopen.
In het jaarverslag over 1959 is reeds gewag
gemaakt van het feit, dat liet Hoofdbestuur
zich met een nota tot de Rijksoverheid heeft
gewend om heï standpunt van de bedrijfsor
ganisatie kenbaar te maken terzake van het
verlenen van een mogelijke concessie voor re
clametelevisie aan een onafhankelijke pro
grammamaatschappij, zulks naar aanleiding
van desbetreffende uitspraken van de Regering.
In deze nota heeft het Hoofdbestuur gewezen
op de consequenties, welke aan een dusdanige
concessie zijn verbonden voor het Nederlandse
film- en bioscoopbedrijf. Het College heeft een
uitvoerige uiteenzetting gegeven van zijn ziens
wijze aangaande de uitzending van speelfilms
door de televisie in het algemeen, waarvoor
naar voorgaande beschouwingen kan worden
verwezen. Het Hoofdbestuur heeft tenslotte
liet vertrouwen uitgesproken, dat, wanneer een
concessie voor commerciële televisie mocht
worden verleend, daarbij zoveel mogelijk met
de belangen van het Nederlandse film- en bio
scoopbedrijf in al zijn geledingen rekening
wordt gehouden. Van Regeringswege werden
in liet verslagjaar geen verdere initiatieven
genomen in de richting van reclametelevisie.
In de Televisiecommissie, die in 1954 door de
Minister van Algemene Zaken is ingesteld als
subcommissie van de Voorlichtingsraad, was
de Bond in 1960 wederom vertegenwoordigd
door de Bondsdirecleur. Deze commissie houdt
zich vooral bezig met vraagstukken betreffende
het gebruik van de televisie als voorlichtings
medium door de Rijksoverheid.
Toepassing artikel 15 dei9 Statuten
Ingevolge artikel 15 der Statuten heeft het
Hoofdbestuur in 1960 enige malen moeten on
derzoeken, of en in hoeverre strafmaatregelen
dienden te worden genomen ten opzichte van