63
ven. In dit verband was het verklaarbaar dat, voor
namelijk in enige provinciale afdelingen, ernstige be
zwaren rezen tegen het feit, dat sommige leden-film-
verhnurders tekort schoten in hun taak om het nodige
reclame-materiaal van goede kwaliteit en sortering ter
beschikking te stellen. Gevolggevende aan een door
onze Raad genomen besluit, nam ons dagelijks bestuur
het initiatief tot een bespreking met de Bedrijfsafde
ling Filmverhuurders, welke op korte termijn werd be
legd en waarin een overzicht werd gegeven van de
voornaamste klachten. Zoals te verwachten was, bleken
er ook in de Bedrijfsafdeling Filmverhuurders bezwa
ren te bestaan tegen de wijze, waarop sommige leden
exploitanten met het uiteraard kostbare reclame-mate
riaal meenden te kunnen omspringen en het gepleeg
de overleg leidde er toe, dat beide besturen hun leden
verslag uitbrachten van de wederzijdse tekortkomin
gen, hetgeen ongetwijfeld over en weer tot enige ver
betering heeft bijgedragen. De afspraak werd gemaakt,
dat in het begin van 1961 opnieuw tussen de beide
besturen contact zou worden opgenomen.
Vanzelfsprekend zouden er redenen te over zijn om bij
een terugblik op het achterliggende jaar nogmaals in
den brede stil te staan bij de vele moeilijkheden, die
de bioscoopondernemer bij het uitoefenen van zijn
bedrijf op zijn weg vindt. Deze moeilijkheden zijn
echter zo evident en bovendien reeds zo vaak uiteen
gezet, dat het eentonig dreigt te worden. Het is nu
eenmaal algemeen bekend, dat de op onze bedrijven
drukkende lasten onredelijk zwaar zijn. En terwijl de
bioscoopondernemer zich derhalve gesteld ziet voor
de gebiedende eis om zijn vaste exploitatiekosten zo
veel mogelijk te beperken, moesten anderzijds de
leden-exploitanten en derhalve ook onze Raad erken
nen, dat het geldende loonpeil, zoals dat was neerge
legd in de Regeling van Lonen en Andere Arbeids
voorwaarden in het Bioscoopbedrijf, dringend om
herziening vroeg, mede als gevolg van de heersen
de schaarste op de arbeidsmarkt. Onze Raad kon zich
dan ook zonder aarzeling verenigen met de door de
Sociale Commissie voor het Bioscoopbedrijf ontwor
pen voorstellen tot verbetering van de loonschaal. Niet
alleen de algemene loonsverhoging ad 4%, maar ook
de invoering van een zogenaamde diplomatoeslag voor
het cabinepersoneel vond onze volledige instemming
en ook het Hoofdbestuursamendement om de diploma
toeslag ook van toepassing te verklaren op de houders
van vrijstellingen, werd ondersteund. Uiteraard brach
ten deze inmiddels door het College van Rijksbemid-
delaars goedgekeurde herzieningen, tezamen met de
in April 1960 afgekondigde huurcompensatie een ern
stige vermeerdering van lasten met zich mede, en de
ons geboden strohalm in de vorm van de hernieuwde
aandacht, welke in departementale kringen aan het
probleem der vermakelijkheids- en omzetbelasting
wordt geschonken, vermocht nog weinig optimisme
in onze vergaderingen te wekken, ook al wordt aan de
ernst van het daaruit sprekende begrip voor onze
noden niet getwijfeld.
Onze Raad kwam in het verslagjaar niet minder dan
negen maal in vergadering bijeen. In de jaarvergade
ring, waarvoor ditmaal twee zittingen waren vereist,
passeerden de gebruikelijke reglementaire onderwer
pen de revue en werd voorzien in de periodieke be-
stuursvacatures door herverkiezing der aftredende be
stuursleden. In de vacature, ontstaan door het over
lijden van de heer Mr. H. Wilton, voorzag de Afdeling
Den Haag door benoeming van de heer J. R. Schoon
beek; voor het overige bleef de samenstelling van de
Afdelingsraad ongewijzigd.
De heer M. Desmet, die als voorzitter van de Afdeling
Het Zuiden reeds gedurende vele jaren deel uitmaakt
van onze Raad, stelde zich bij zijn periodieke aftreden
als lid van het Hoofdbestuur niet herkiesbaar en bij
zijn afscheid als hoofdbestuurder in de jaarvergadering
van onze Bond kwam de dank en waardering, die hij
zich in de loop der jaren bij talloos velen had verwor
ven, op ondubbelzinnige wijze tot uiting. Daar de heer
Desmet voor het voorzitterschap zijner afdeling be
houden bleef, betekende zijn aftreden als hoofdbe
stuurder geen afscheid van onze Raad. De heer Drs.
J. A. M. Bouts, die de opengevallen plaats in het
Hoofdbestuur bezette, kon in het verslagjaar nog geen
zitting nemen in de Afdelingsraad, doch naar mag
worden aangenomen zullen wij ons nieuwe hoofdbe
stuurslid overeenkomstig de sedert de statutenwijzi
ging van ons college gevolgde gedragslijn spoedig
als medelid mogen begroeten.
Bij de hoofdbestuursverkiezing deed zich de moeilijk
heid voor dat er ditmaal drie candidaten- filmverhuur
ders voor twee vacatures waren gesteld, zulks in afwij
king van de gewoonte dat de ledenfilmverhuurders bij
enkele candidaatstelling worden herkozen. Hoewel de
meningen in onze vergaderingen over dit punt sterk
uiteenliepen, kwamen wij na uitvoerige discussies tot
de slotsom dat ten opzichte van de te steunen candi-
datuur door onze Raad geen standpunt kon worden
ingenomen.
Voor de benoeming van de leden der arbitrage-colleges
en van de commissies Nieuwe Zaken en Beroep
Nieuwe Zaken werden op verzoek van het Hoofdbe
stuur de gebruikelijke voordrachten opgesteld. Ten
aanzien van het principe, dat bij de samenstelling dei-
Commissie Nieuwe Zaken diende te gelden, werd uit
voerig van gedachten gewisseld, hetgeen tot volledige
overeenstemming leidde.
De door het Hoofdbestuur opgeworpen vraag of het
gewenst zou zijn om de landelijke invoering van een
op Donderdag aanvangende speelweek in overweging
te nemen, zulks mede in verband met de hand over
hand toenemende invoering der vijfdaagse werkweek,
werd in een tweetal vergaderingen uitvoerig besproken.
Hierbij bleek echter, dat, terwijl de vertegenwoordigers
der plaatselijke afdelingen, hoewel ook zij bezwaren
zagen, niet afwijzend stonden tegenover een nadere
overweging dezer mogelijkheid, de provinciale afde
lingen er sterk tegen waren gekant; de in vele theaters
bestaande gewoonte om tijdens het weekend een ander
programma te vertonen dan op de weekdagen, evenals
de alom ingeburgerde Donderdag-cyclus, leverden hier
voor het voornaamste motief op. Onze Raad moest dan
ook tot de conclusie komen dat van een landelijke om
schakeling op de Donderdag als inzet der speelweek
binnen afzienbare tijd geen sprake zou kunnen zijn.
Eén der provinciale afdelingen zond onze Raad af
schrift van haar schrijven aan het Hoofdbestuur, waar
in aandacht werd gevraagd voor de hoogte der film-
huren. De inhoud van dit schrijven had onze volle
aandacht en men bleek algemeen van opinie, dat uiter
aard uit exploitanten-oogpunt iedere verlaging van de
gemiddeld op te brengen filmhuur van harte toe te