Bioscoopbezoek
dit college van zijn oorspronkelijk standpunt teruggekomen en heeft het zich bereid
verklaard de Raad een belastingverlaging voor te stellen. Hierin hebben de
bioscoopexploitanten aanleiding gevonden hun bedrijven op 28 juni te heropenen.
Kort daarna hebben Burgemeester en Wethouders de Raad voorgesteld om de
vermakelijkheidsbelasting te bepalen op twintig procent voor gewone bioscoop
voorstellingen en op tien procent voor voorstellingen met artikel 1-films. Dit voor
stel heeft de Raad aanvaard, waarmede het belastinggeschil in Deventer op bevre
digende wijze was opgelost. Ook heeft de organisatie zich intensief beziggehouden
met de belastingkwestie die zich in Schagen heeft voorgedaan. In deze gemeente
gold een tarief van dertig procent voor gewone films en van twintig procent voor
artikel 1-films. De plaatselijke exploitant had een verzoek ingediend voor een
drastische herziening van het belastingtarief. De Raad besloot ingevolge voorstel
van Burgemeester en Wethouders het heffingspercentage van 30 te verlagen tot
25 en het tarief betreffende artikel 1-films ongewijzigd te laten. De Bondsvoorzit
ter en de Bondsdirecteur hebben Burgemeester en Wethouders tijdens een onder
houd gewezen op de onredelijkheid van het Raadsbesluit, waardoor de plaatselijke
bioscoop blijvend in een ongunstige uitzonderingspositie op het stuk van de ver
makelijkheidsbelasting dreigde te komen. Op grond van de aangevoerde motieven
hebben Burgemeester en Wethouders een voorstel bij de Raad aanhangig gemaakt
tot verdere aanpassing van het belastingtarief aan de landelijke situatie. De Raad
heeft hiertoe besloten door vaststelling van een belastingtarief van twintig procent
voor gewone filmvoorstellingen en van vijftien procent voor voorstellingen waarin
artikel 1-films worden vertoond.
Voorts kan met voldoening melding worden gemaakt van het feit, dat de belas-
tingmoeilijkheden in Den Helder, welke in 1962 aanleiding hadden gegeven tot
een tijdelijke sluiting van de plaatselijke bioscopen, in het verslagjaar definitief
werden opgelost door de beslissing van de Raad de vermakelijkheidsbelasting
ten aanzien van gewone filmvoorstellingen te verlagen van vijfendertig procent tot
twintig procent en voor artikel 1-films een heffing van tien procent (voorheen twin
tig procent) vast te stellen.
Tegen het einde van 1963 was in 254 van de 311 gemeenten in ons land waar
permanente bioscopen waren gevestigd, een tarief aan vermakelijkheidsbelasting
van kracht van twintig procent of minder. Gezien het overleg in de resterende
gemeenten lijkt de conclusie gerechtvaardigd, dat ook zij in 1964 in grote meer
derheid de belastingtarieven voor het bioscoopvermaak op een redelijker peil
zullen brengen.
Onder invloed van de reeks van belastingherzieningen welke in de loop der beide
laatste jaren hebben plaats gevonden, bedroeg het feitelijke gemiddelde landelijke
netto-heffingspercentage der vermakelijkheidsbelasting op bioscoopvoorstellingen
over 1963 19,6 tegen 22 in 1962.
In het verslagjaar is het bioscoopbezoek opnieuw teruggelopen; de vermindering
bedroeg gemiddeld 10
In de zeer koude januari-maand was de teruggang met 16Vi het sterkst. In
de drie volgende maanden bleef de vermindering van het bezoek tot 3 beperkt,
doch in de maanden mei tot en met augustus steeg de terugloop weer tot 15^
in de vier laatste maanden was de teruggang 8