Milaan. De vergadering was hoofdzakelijk gewijd aan de uitwerking van de
voorstellen om tot oprichting van een internationaal scheidsgerecht over te gaan.
Deze voorstellen werden goedgekeurd.
De vergadering werd bijgewoond door de heer C. S. Roem, voorzitter van de
Bedrijfsafdeling Filmverhuurders.
F.E.T.C.
De Fédération Européenne des Industries Techniques du Cinéma, waarin de
Bond door de heer C. S. Roem is vertegenwoordigd, kwam in 1963 niet in verga
dering bijeen. Wel werd schriftelijk overleg gepleegd met de aangesloten landen
over een aantal lopende problemen op technisch gebied en hielden verschillende
delegaties informele bijeenkomsten onder andere in Parijs. De daarmede samen
gaande voorbereidingen voor een plenaire zitting, konden in het verslagjaar niet
meer worden voltooid.
De problemen waarmede men in deze sector wordt geconfronteerd zijn nog steeds:
de houding ten opzichte van de E.E.G.-filmcommissie en de mogelijkheden tot
samenwerking daarmede, de onderlinge faciliteiten op het gebied van de film
bewerking, onder andere voor wat betreft het uitwisselen van gegevens en erva
ringen, het streven van de nationale televisie-instellingen om technische werk
zaamheden, die vroeger aan filmverwerkende bedrijven werden opgedragen, meer
en meer in eigen hand te houden en tenslotte de algemene leveringsvoorwaarden op
nationaal en internationaal niveau.
E.E.G.
De directe bemoeienis van de Europese Economische Gemeenschap met het film
en bioscoopbedrijf vloeit voort uit het algemeen programma voor de opheffing van
de beperkingen van het vrij verrichten van diensten, hetwelk ingevolge de bepa
lingen van het Verdrag van Rome op het stuk van het dienstenverkeer is vast
gesteld. Er is door de E.E.G. een werkgroep in het leven geroepen die speciaal is
belast met de behandeling van de filmproblemen.
Krachtens het algemeen programma zal aan de liberalisatie van het film- en bio
scoopbedrijf een zekere voorrang worden verleend, hetwelk men noodzakelijk heeft
geoordeeld zowel met het oog op de betekenis van het film- en bioscoopbedrijf bij
de cultuurverbreiding en verspreiding van ideeën als ter sanering van de film
industrie, die in vele landen van de gemeenschap in moeilijkheden verkeert.
Gezien het feit, dat Nederland op filmgebied grotendeels van import afhankelijk
is, is het Hoofdbestuur van meet aan waakzaam geweest voor de specifiek Neder
landse belangen. Deze belangen worden naar de mening van het Hoofdbestuur
juist ook met het oog op de culturele aspecten van de film het beste gediend door
import- en vertoningsmogelijkheden, die de filmcultuur van welk land ook in
of buiten de gemeenschap op de Nederlandse markt kansen bieden, alsmede
door evenwichtige bedrijfsverhoudingen.
Daar de E.E.G. slechts ambtelijk samengestelde organen bezit, kan het bedrijfs
leven als zodanig geen rechtstreekse invloed uitoefenen op de beslissingen, die in
E.E.G.-verband worden genomen. Het stemt evenwel tot voldoening, dat er sedert
de oprichting van de gemeenschap een intensief contact bestaat tussen onze
bedrijfsorganisatie en de Nederlandse vertegenwoordigers in de E.E.G.-organen,
waaronder met name de Werkgroep voor de Cinematografie. Dit contact heeft tot
21