36
Toepassing en uitvoering van reglementen en besluiten
Ingevolge artikel 15 van het Bedrijfsbesluit Filmvertoning heeft het Hoofdbestuur
in 1963 een aantal dispensaties toegestaan tot het vertonen van een grotere hoe
veelheid hoofdfilms in een vertoningsweek dan waartoe de leden-bioscoopexploi-
tanten reglementair bevoegd zijn. Meestentijds hadden de verleende dispensaties
betrekking op de vertoning in een speelweek van speciale repriseprogramma's.
Artikel 10, eerste lid, van het Aanvullingsreglement Bondsvoorwaarden bepaalt,
dat de auteursprijs in vertoningsovereenkomsten tussen filmverhuurders en bio
scoopexploitanten uitsluitend mag worden bedongen in de vorm van een aandeel in
de opbrengst van de desbetreffende hoofdfilms, zonder garantiesom met betrek
king tot deze opbrengst. De bepaling vormt een onderdeel van de reglementaire
voorzieningen, waarmede wordt beoogd evenwicht te scheppen in de verhoudingen
tussen leverancier en afnemer en de vrije mededinging in het bedrijf te bevorderen.
Naar het Hoofdbestuur was gebleken, waren in sommige vertoningsovereenkomsten
bepalingen opgenomen volgens welke door de leverancier belangrijke bankgaran
ties werden bedongen. Deze garanties zouden kunnen worden aangesproken, wan
neer het aandeel in de opbrengst van de leverancier beneden het gegarandeerde
bedrag zou blijven. Het Hoofdbestuur was van mening, dat de onderwerpelijke
bepalingen een dusdanig karakter droegen, dat zij het effect hadden van een garan-
tiebeding in de zin van het eerste lid van artikel 10 van het Aanvullingsreglement
Bondsvoorwaarden en het systeem van verhuur en huur van films op percentage
basis op losse schroeven zetten. Het Hoofdbestuur heeft hierin aanleiding gevon
den de leden bij circulaire d.d. 27 juni te doen weten, dat bepalingen in vertonings
overeenkomsten waardoor het procentueel systeem van afrekenen zou worden aan
getast of in de een of andere vorm ten behoeve van de verhuurders opbrengsten
zouden worden gegarandeerd, als strijdig met genoemd artikel zouden worden aan
gemerkt. De leden, die zodanige bepalingen reeds in de vertoningscontracten had
den opgenomen, hebben gehoor gegeven aan het verzoek van het Hoofdbestuur
deze contracten aan de reglementaire voorschriften aan te passen.
Overeenkomstig de artikelen 21 en 22 van het Reglement van de Bedrijfsafdeling
Filmfabrikanten en Filmproducenten heeft het bestuur van deze afdeling een twee
tal af delingsbesluiten aan het Hoofdbestuur voorgelegd. Het Verzekeringsbesluit,
dat een tijdelijke regeling inhield voor een collectieve verzekering tegen de
risico's bij de produktie en bewerking van films, werd door de afdeling gepro
longeerd tot 1 april 1964. Voorts stelde de afdeling een besluit vast, houdende
algemene regels aangaande het in rekening brengen van kosten terzake van op
drachten tot het maken van filmontwerpen, alsmede betreffende de betaling van
bemiddelingscommissie. Het Hoofdbestuur besloot in beide gevallen geen gebruik
te maken van zijn vernietigingsbevoegdheid, neergelegd in artikel 22 van het
afdelingsreglement, waardoor de besluiten in kwestie rechtskracht kregen.
Op grond van de machtiging van de jaarlijkse ledenvergadering d.d. 1 april 1957
kan het Hoofdbestuur uitkeringen doen uit de Bondskas aan oud-employé's in
deze sector, die de leeftijd voor deelneming in het Bedrijfspensioenfonds voor het
Film- en Bioscoopbedrijf hebben overschreden. In het verslagjaar is een aanvraag
bij het Hoofdbestuur ingekomen tot het verlenen van een tijdelijke uitkering, welke
aanvrage werd ingewilligd. Met het oog op het overlijden van een oud-werknemer,
die tijdens zijn leven krachtens genoemde machtiging gelden uit de Bondskas had
ontvangen, werd besloten diens weduwe in het bezit te stellen van een periodieke
uitkering. Mede in aanmerking genomen reeds vroeger door het Hoofdbestuur