van films, heeft als het ware automatisch geleid tot reglementering van de ver houdingen tussen de verschillende bedrijfsgroeperingen. De voorzieningen die aldus in het leven zijn geroepen, zijn niet gericht op het specifieke belang van een bepaalde groepering, maar op het gezamenlijk belang der leden volgens de lijnen die daartoe door het Hoofdbestuur zijn uitgestippeld. Deze voorzieningen zijn bevorderlijk geweest voor het ontstaan van een evenwichtige constellatie in deze bedrijfstak in zijn geheel en van een standsbewustzijn dat heeft geleid tot een samenstel van collectieve maatregelen die, zeker gelet op de relatief kleine omvang van deze bedrijfstak, uitgaan boven wat te dien aanzien in het bedrijfsleven ge bruikelijk is en waarmede ook een algemeen cultureel en sociaal belang is ge diend. De weerstand van onze ondernemingen ook onder de gegeven moeilijke omstandigheden en de ontplooiing, juist nu, van tal van initiatieven door de be- drijfsgenoten individueel zijn kenmerkend voor de speciale situatie die in ons land heerst onder de invloed van de organisatorische, op het algemeen bedrijfsbelang afgestemde, werkzaamheid op het terrein van film en bioscoop. Omtrent de arbeid van het Hoofdbestuur in 1965, voor zover hieraan niet reeds in het voorgaande aandacht is besteed, wordt in dit hoofdstuk nader gerapporteerd. Van de leden van het Hoofdbestuur waren in het verslagjaar aan de beurt van aftreden de heren G. J. H. Dujardin, J. Nijland en C. S. Roem. De aftredenden werden in de op 12 april te Amsterdam gehouden jaarlijkse ledenvergadering bij enkele kandidaatstelling herkozen. Het Hoofdbestuur benoemde daarop de heer Roem opnieuw tot zijn vice-voorzitter. Dientengevolge was het Hoofdbestuur aan het einde van het verslagjaar onveranderd als volgt samengesteld: Joh. Miedema, voorzitter, C. S. Roem, vice-voorzitter, R. Uges, secretaris, A. F. Wolf f, penningmeester, en W. Hemelraad, gedelegeerde, samen vormende het Dagelijks Bestuur, alsmede Drs. J. A. M. Bouts, G. J. H. Dujardin, J. Nijland en P. J. N. R. Ooms. Het Hoofdbestuur kwam in 1965 veertien maal bijeen (eveneens veertien maal in 1964). Het Dagelijks Bestuur vergaderde elf maal tegen tien vergaderingen in 1964. Voorbereiding van reglementen en Reglementsherzieningen Hoewel de voorschriften en de voorlichting van Bondswege op het gebied van de filmbehandeling haar uitwerking niet hebben gemist, komt er elk jaar toch nog een aantal filmbeschadigingen van min of meer ernstige aard voor. Het is in vele gevallen niet mogelijk gebleken de oorzaken van deze beschadigingen op te spo ren, mede als gevolg van de moeilijkheid om vast te stellen in welke bioscoop de beschadiging heeft plaatsgehad. Deze situatie is niet slechts onbevredigend met het oog op eventuele eisen om schadevergoeding, maar ook in verband met mogelijke gebreken aan apparatuur die een bron van beschadigingen kunnen zijn. Teneinde hierin verbetering te brengen heeft het Hoofdbestuur met inachtneming van de desbetreffende adviezen van de Technische Commissie, van het Bestuur van de Bedrijfsafdeling Filmverhuurders en van de Afdelingsraad een reglemen taire voorziening ontworpen, strekkende tot instelling van een systeem van uni forme filmcontrolerapporten voor hoofdfilms. Langs deze weg zou van elke film die in roulatie is, een inzicht worden verkregen in de toestand waarin het mate riaal van week tot week verkeert. Het Hoofdbestuur heeft er naar gestreefd de werkzaamheid verbonden aan de invulling van de rapporten, welke invulling steeds direkt na ontvangst van het filmmateriaal door de filmoperateurs zou moe- 29

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1965 | | pagina 29