ten plaatsvinden, tot een minimum te beperken. Aldus zou naar het oordeel van
het Hoofdbestuur een nuttige en eenvoudige regeling tot stand komen, welke,
afgezien van haar preventief karakter, een rechtstreeks praktisch effect zou ver
krijgen door haar te koppelen aan de collectieve kopie verzeker ing. Schade-eisen
in het kader van die verzekering zouden namelijk slechts in behandeling kunnen
worden genomen na overlegging door de filmverhuurder van de volledige serie
filmrapporten over de aan de beschadiging voorafgegane vertoningen. Conform
dit ontwerp werd een voorstel tot vaststelling van een Bedrij f sreglement op de
Filmrapporten bij de Ledenraad ingediend, welk college zich in hoofdtrekken
met de voorziening kon verenigen. De Ledenraad, in vergadering bijeen op 29
november, gaf er evenwel de voorkeur aan de bewuste regeling bij wijze van
proef voorlopig voor een jaar vast te stellen. Voorts besloot de raad ook de film
verhuurders de verplichting tot invulling der filmrapporten op te leggen teneinde
een volledig sluitend controlesysteem tot stand te brengen. De datum van inwer
kingtreding van het Bedrijfsbesluit op de Filmrapporten werd bepaald op 6 januari
1966.
Met het oog op de expiratie van het Bedrijfsbesluit Filmvertoning op 31 december
van het verslagjaar stelde het Hoofdbestuur de Ledenraad voor het besluit op
nieuw met een jaar te prolongeren. Naar het oordeel van het Hoofdbestuur heeft
het Bedrijfsbesluit Filmvertoning in de praktijk namelijk zijn nut bewezen, in dier
voege, dat het overlading voorkomt van de programmering der bioscopen wat het
aantal te vertonen hoofdfilms betreft. Het besluit bepaalt onder andere, dat in
eenzelfde bioscoop per voorstelling en per avond niet meer dan één hoofdfilm zal
worden vertoond. Per speelweek is de vertoning van ten hoogste twee hoofdfilms
mogelijk. Het besluit staat echter op deze voorschriften ruimschoots excepties toe
en maakt inzonderheid het geven van extra cyclus-, ochtend-, jeugd- en nacht
voorstellingen mogelijk. Daarenboven kan het Hoofdbestuur in bepaalde geval
len dispensatie verlenen. Overeenkomstig het voorstel van het Hoofdbestuur heeft
de Ledenraad in zijn op 29 november gehouden vergadering besloten het Be
drijfsbesluit Filmvertoning tot 1 januari 1967 te verlengen.
Het Bedrijfsbesluit Programmering, hetwelk evenals het Bedrijfsbesluit Filmver
toning steeds van jaar tot jaar wordt vastgesteld, vormt een onderdeel van het
complex van reglementaire, nauw op elkaar afgestemde, voorzieningen, dat een
uitvloeisel is van het streven naar evenwichtige verhoudingen tussen filmleveran-
cier en -afnemer. Aan een van de beginselen die aan dit complex ten grondslag
liggen, te weten dat van de vrije en zelfstandige filmselectie door de leden-bio-
scoopexploitanten, ontleent het Bedrijfsbesluit Programmering mede zijn betekenis.
Het besluit heeft met name ten doel eenzijdigheid in de filmprogrammering der
bioscopen qua land van herkomst tegen te gaan en de toegang tot de filmproduk-
ten te bevorderen door middel van een principiële verplichting van de leden
filmverhuurders tot filmlevering. Bij nadere bestudering van de bedrijfsconstella-
tie is het Hoofdbestuur de wenselijkheid gebleken van verdere uitwerking van
de onderhavige voorziening. Tengevolge van de vele moderne ontspanningsmoge
lijkheden en de snelheid waarmede het publiek, mede door middel van de tele
visie, op het terrein van het vermaak steeds weer iets nieuws wordt geboden, is
het naar de opvatting van het Hoofdbestuur meer dan ooit noodzakelijk met de
bioscoopprogrammering bij te blijven. Het gevaar is immers niet denkbeeldig, dat
de belangstelling van het publiek voor een film zal afnemen, naarmate er meer
tijd ligt tussen de voorstellingen in de premièretheaters en de vertoningen in
andere bioscopen, landelijk en plaatselijk. Door een traag roulement gaat boven-