Ter inleiding De gang van zaken in het Nederlandse film- en bioscoopbedrijf plaatst ons de laatste jaren bij een algemene beschouwing in het statutair vereiste verslag van de organisa torische werkzaamheden meer en meer voor een dilemma. Aan de ene kant vraagt de aard van ons bedrijf nu eenmaal om een publiek response, waaraan het bepaal delijk niet ontbroken heeft. En het moet gezegd worden, dat de exploitatie van onze leden evenals wat zij te bieden hadden daartoe het nodige hebben bijgedragen; ge beurtenissen als de Filmweek Arnhem, de uitreiking van de Erasmusprijs en de stijlvolle filmsoiree in het hoofdstedelijke Amstel Hotel zorgden bovendien voor een joyeuse begeleiding. Aan de andere kant echter moest het effect hierdoor teweeg gebracht noodzakelijk overigens voor de instandhouding van een leefbaar film- klimaat meermalen geschaad worden door een toetsing van de filmische illusies aan de schrijnende werkelijkheid; moesten de gegevens uit onze rekenmachines na bestudering op de departementale tafels gedeponeerd aan de openbaar heid worden prijsgegeven, opdat ook de publieke organen geattendeerd zijn op de te krappe economische basis waarop het Nederlandse filmbestel balanceert. De veel te lange duur welke de voorbereiding van een eventuele oplossing vraagt, heeft daarom het dubbel nadeel van de versluiering van de image welke ons be drijf naar de overtuiging van alle betrokkenen behoeft, en van de nodeloze acce leratie en vergroting van de gevolgen ener moeilijke overgangsperiode waarin het zelfde bedrijf, eveneens naar de overtuiging van alle betrokkenen, zich bevindt. Dat bedrijf en film onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn, is hierbij geen punt van discussie meer. Al kunnen wij dus, wat het afgelopen jaar betreft, vreugdevol terugzien op veel vertoon en op een renaissance van de film als zodanig, dit verheelt niet onze be zorgdheid over het betreurenswaardige maar keiharde feit, dat de in het vorig verslag zo vurig verhoopte oplossing van onze bedrijfsproblemen is uitgebleven, ondanks een toeneming van de moeilijkheden. Onze cijfers zijn immers ook deze keer weinig bevredigend. De bruto-recette heeft zich met een lichte stijging van 2,1 gehandhaafd, die bij een accres van de consumptieve bestedingen met circa 12 nauwelijks voldoende is te noemen. Het bezoek liep iets minder terug dan voorgaande jaren, namelijk met 6 maar uit de prognoses voor het komende jaar vermogen wij nog niet te concluderen, dat het dieptepunt bereikt zou zijn. Negentien bioscopen sloten in het verslagjaar voorgoed hun deuren en niet minder dan 29 zijn door allerlei oorzaken tijdelijk buiten bedrijf. Het gemiddelde percentage van de bioscoopbelasting steeg met 0,2 namelijk van 18,8 naar 19 mede als gevolg van het huidige beleid van de Rijksfilm- keuring met betrekking tot de toepassing van artikel 1, lid 2, 2e der Bioscoopwet. (Een beleid, dat in verband met de klachten die ons bereiken, overigens meer en meer onze aandacht vraagt). Niet minder dan twaalf miljoen bedraagt de cijns welke ons bedrijf ongeacht de omzetbelasting en de normale bedrij f slasten in de meeste gevallen bij vooruitbetaling in de gemeentelijke schatkist storten moest. Dat de zaken van onze leden, geen bedrijfstak uitgezonderd, onder de gege ven omstandigheden de sterk gestegen kosten van onderhoud, investering, lonen en publiciteit niet of nauwelijks kunnen opbrengen, behoeft na het vorenstaande geen betoog. De leden-filmverhuurders zagen hun gemiddeld verhuurpercentage lichtelijk stijgen, namelijk van 34,7 naar 35,1. Ten aanzien van conclusies uit dit gemiddelde met betrekking tot de bedrijfstak als geheel past evenwel enige reserve, omdat ook thans

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1965 | | pagina 3