42 regeling over de beide kanalen in totaal een negentigtal hoofdfilms (over het definitieve aantal is nog overleg gaande) kunnen uitzenden. Deze hoofdfilms, daaronder te verstaan films met een vertoningsduur van meer dan 60 minuten, worden evenals alle overige films door de televisie betrokken van de leden-film- verhuurders, doch een gemengde commissie kan de televisie uitzonderingsgewijze toestaan ook van anderen te betrekken. Voorts kan deze commissie dispensatie verlenen van het voorschrift, dat uitsluitend films zullen worden uitgezonden wier eerste vertoning in de Nederlandse bioscopen 40 maanden of langer ge leden heeft plaatsgevonden. De televisie kan bovendien vrijelijk van niet-Bonds- leden betrekken speciale televisiefilms en andere categorieën van films die ge woonlijk niet tot het bioscooprepertoire behoren. De uitzendingen van films met een vertoningsduur van meer dan 30 minuten zal plaats hebben op een der dagen maandag, dinsdag of woensdag, met dien verstande, dat gedurende maximaal 12 weken per jaar, mits met vallende in de schoolvakanties, een film op zaterdagmid dag mag worden uitgezonden. De laatstbedoelde categorie betreft uitsluitend films die door de Centrale Commissie voor de Filmkeuring voor personen van alle leef tijden zijn toegelaten. Afgezien van de mogelijkheid om in beperkte mate op zater dagmiddag films uit te zenden zal per week en per kanaal in het algemeen niet meer dan één hoofdfilm worden uitgezonden. In de gemengde commissie hadden in 1965 zitting de heren J. W. Rengelink en Mr. A. H. van de Veen als vertegenwoordigers van de N.T.S. en de heren C. J.Blad, C. S.Roem en R. Uges vanwege de Bond. De Bondsdirecteur, de heer J. G. J. Bosman, trad op als plaatsvervangend lid voor de afgevaardigden van de Bond. In de vakature van een lid-vertegenwoordiger van de televisie werd in het verslagjaar niet voorzien. De heer Uges fungeerde wederom als voorzitter van de commissie. Ook de proefnemingen in Den Haag met het C.A.S., die eensdeels beogen de be langstelling van het publiek te peilen en anderdeels van technische aard zijn, hadden de volle aandacht van het Hoofdbestuur met het oog op de auteursrechtelijke kan ten ervan. Naar de mening van het college is de relayering van de filmuitzendingen door middel van het C.A.S. een nieuwe openbaarmaking in de zin van de auteurs wetgeving, waarvoor derhalve de toestemming van de houders der filmauteurs- rechten vereist is. Deze zienswijze, die ook in internationale producentenkringen wordt gehuldigd, is ter kennis gebracht van de regering en van het Staatsbedrijf der P.T.T., dat de Haagse experimenten uitvoert. Besprekingen tussen het Hoofd bestuur en de P.T.T. hebben geleid tot een principiële toezegging van de P.T.T. om zich te onthouden van de relayering van buitenlandse televisie-uitzendingen van speelfilms. Hierbij hebben mede een rol gespeeld de ernstige bezwaren van de zijde der buitenlandse filmproducenten, onder meer blijkende uit het desbetreffen de standpunt van de Internationale Federatie van Verenigingen van Filmproducen ten, tegen een zodanige relayering. Voor de kwestie van de toelating van reclame in de televisie, welke kwestie de aanleiding is geweest tot het aftreden van het kabinet Marijnen, heeft het nieuwe ministerie Cals een door het parlement aanvaardbaar geachte oplossing aan gegeven. Deze oplossing is neergelegd in de Nota betreffende het Omroepbestel, welke de minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk werk Mr. M. Vrolijk op 28 mei 1965 aan de Tweede Kamer heeft aangeboden. Mocht de Pacificatie commissie, die door de vorige regering was ingesteld, blijkens haar interimrapport van 16 oktober 1964 nog het beginsel uitspreken van vergoeding van aantoonbare schade berokkend door reclametelevisie aan rechtstreeks bij reclame belangheb bende groepen, waarbij met name ook de bioscopen waren vermeld, de n/euwe re-

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1965 | | pagina 42