Het lastenvraagstuk
weer de beschikking over rechten van bepaalde attractieve films een cumulatief
effect heeft gehad in filmhuuropbrengst en recette, zodat de totaalcijfers allerminst
een doorsnede opleveren van ons bedrijf. Het beeld van de meerderheid van de za
ken is veel ongunstiger dan het lijkt. Men houde bijvoorbeeld rekening met het feit,
dat van de 380 uitgebrachte films circa 5 namelijk 18, een kwart van de totale
recette opbrachten. De verhouding gereglementeerde en vrij verhuurbare films was
66,7 en 33,3 met een filmhuurgemiddelde van respectievelijk 31,6 en
42,1
De gunstige tendens welke zich de laatste jaren in het vertoningsschema en de op
brengsten van de Nederlandse film voordeed, zette zich in het verslagjaar niet voort.
Er verschenen twee Nederlandse hoofdfilms op het doek, waarvoor geringe publieke
belangstelling bestond. Er zijn echter niet minder dan vijf films in voorbereiding
die in 1966 hun première gaan beleven, waaruit blijkt, dat de voorziene continuï
teit gewaarborgd is, ondanks sterk verschillende uitkomsten per kalenderjaar. Het
is verheugend, dat de filmfinanciering de ontwikkeling op de voet volgt en met name
het nationaliteitsbeginsel, mits fundamenteel gehandhaafd, ruim interpreteert met
het oog op artistieke aspecten zowel als coproduktiemogelijkheden.
Aan de hand van klachten terzake van verstoring in de concurrentieverhoudingen
bij de huur en verhuur van films heeft het Hoofdbestuur getracht langs reglemen
taire weg het distributiesysteem naar behoefte te wijzigen; hierin is het niet geslaagd.
De concentratie van belangen nam in het afgelopen jaar wederom toe. De hiermede
samenhangende problematiek evenals de veranderingen in ons maatschappelijk
bestel in het algemeen hebben intussen stemmen doen opgaan te onderzoeken, of
een herstructurering van de organisatie noodzakelijk is.
Moge, wat hier ook van zij, in het komende jaar de hoeveelheid energie die het
organisatorische werk vereist, minder tot verdediging en meer tot bevordering
van onze belangen kunnen dienen. Deze behoren dan te worden gezien in een heel
wat wijder perspectief dan gemeentelijke fiscaliteit en omstreden toezicht op het
doen en laten van volwassen bioscoopbezoekers, een perspectief, dat de bioscoop
raakt als filmvoorzieningsinstituut, economisch gezond en sociaal-cultureel beant
woordend aan redelijk te stellen eisen.
Het film- en bioscoopwezen is in ons land van oudsher in zijn ontplooiingsmogelijk
heden sterk belemmerd onder invloed van de heffing van vermakelijkheidsbelasting
op bioscoopvoorstellingen. Deze gemeentelijke belasting heeft immers een dermate
groot deel van de bedrij f somzetten afgeroomd gedurende tal van naoorlogse
jaren gemiddeld meer dan 30 en nu nog bijna 20 dat van een normale
en gezonde expansie van deze bedrijfstak, wier ondernemingen tenslotte ook nog de
voor het gehele bedrijfsleven geldende lasten hebben te dragen, geen sprake is
geweest. De aan deze belastingpolitiek verbonden nadelige konsekwenties voor de
bedrijven in deze sector, in het bijzonder wat de investeringsbehoeften betreft, zijn
duidelijk aan de dag getreden, toen onder invloed van de structurele wijzigingen op
het terrein van de ontspanning in de naoorlogse jaren de nauwelijks door concurren
tie beïnvloede positie welke de bioscoop als vermaaksmedium voor de massa aan
vankelijk innam, geducht is verzwakt.
Men zou natuurlijk geneigd kunnen zijn aan de problemen eenvoudig voorbij te
gaan door te wijzen op de onvermijdelijkheid ervan juist wegens het structurele