van de B.T.W. voor een aanzienlijk deel teniet wordt gedaan en de ontplooiings
mogelijkheden die deze bedrijfstak, mede in het belang van filmcultuur en re
creatie in ons land, anders zou hebben gehad, bijgevolg een niet geringe beper
king zullen ondergaan. Men kan zich hierbij afvragen, waarom de invoering van
een nieuw omzetbelastingstelsel niet is aangegrepen om tot een gewijzigde en logi
scher rubricering van de tariefsdifferentiaties en -excepties te geraken. Zo valt de
bioscoop volgens het ingediende wetsontwerp onder het algemeen tarief voor
diensten van 12 zijn radio- en televisieuitzendingen vrijgesteld van B.T.W. en
geldt voor boeken, dagbladen en tijdschriften een heffing van 4 Wat dit aan
gaat had het Duitse Mehrwertsteuergesetz, dat met betrekking tot de gehele Kultur-
wirtschaft (daaronder begrepen film en bioscoop, televisie en radio) een speciaal
verlaagd tarief kent, tot voorbeeld kunnen dienen. Het Duitse film- en bio
scoopbedrijf, dat reeds bijna geheel van de last der vermakelijkheidsbelasting is
vrijgesteld, bevindt zich daardoor in een gunstiger positie. Dat geldt ook voor de
bioscopen in een ander E.E.G.-land, te weten Frankrijk, dat de bioscoopexploi
tatie van de heffing van B.T.W. heeft vrijgesteld.
Nochtans is de conclusie gewettigd, dat de afschaffing van de vermakelijkheids
belasting, niettegenstaande de lastenverhoging onder invloed van de invoering van
de B.T.W., als een belangrijke stap kan worden beschouwd in de richting van de
gezondmaking en ontwikkeling van het Nederlandse film- en bioscoopwezen.
Omtrent de toewijzing van het bedrag van 1,5 miljoen, waaromtrent een sub-
sidiepost was opgenomen in de begroting van het Departement van Cultuur, Re
creatie en Maatschappelijk Werk voor 1967, is van Regeringswege in het verslag
jaar nog geen beslissing genomen. Zulks geldt eveneens ten aanzien van de defi
nitieve bestemming van het bedrag.
De pogingen van de Bond en de leden om verlichting van lastendruk te krijgen
langs de weg van het overleg met de gemeenten, hebben in het verslagjaar be
trekkelijk weinig resultaat opgeleverd. Dit duidt erop, dat het merendeel der ge
msenten zo lang mogelijk wenst vast te houden aan de inkomstenbron van de
vermakelijkheidsbelasting, een neiging die na de Regeringsverklaring betreffende
de voorgenomen afschaffing van de belasting ingaande 1 januari 1969, eerder is
toe- dan afgenomen. Enige, voornamelijk kleinere, gemeenten hebben evenwel
van haar inzichten omtrent de moderne gemeentelijke taak getuigd door de belas
ting op het bioscoopvermaak af te schaffen dan wel drastisch te verlagen. De ge
meenten Drunen, Hellevoetsluis, Venray en Vlaardingen besloten de bioscoop
voorstellingen van vermakelijkheidsbelasting vrij te stellen. Belastingverlagingen
kwamen tot stand in de gemeenten Aalsmeer, Brummen, Delfzijl, Dokkum, Echt,
Emmen, Harderwijk, Kampen, Lisse, Schagen, Smallingerland en Zaandijk. Mede
onder invlosd van deze vrijstellingen en herzieningen heeft het feitelijke gemid
delde landelijke netto-heffingspercentage van de vermakelijkheidsbelasting over
1967 bedragen 18,8 tegen 19 over 1966.