Hoofdbestuursarbeid
Het jaar 1967 kan worden beschouwd als de drempel tot een nieuwe ontwikke
ling van de Nederlandsche Bioscoop-Bond en het hierin verenigde film- en bio
scoopbedrijf. Niet alleen hebben in dit jaar de plannen tot reorganisatie van de
Bond een nadere uitwerking gekregen in de vorm van voorstellen aan de leden,
doch bovendien zijn vraagstukken op fiscaal en ander wettelijk terrein aan de
orde geweest wier oplossing voor de toekomstige positie van film en bioscoop
in ons land van zeer grote en zelfs beslissende invloed kan zijn.
Gezien het historisch gewicht van de betrokken beleidsproblemen heeft de wer-
zaamheid van het Hoofdbestuur in het verslagjaar wel zeer in het bijzonder in
het teken gestaan van de zorg voor de algemene belangen van het Nederlandse
film- en bioscoopbedrijf, waarmede het college krachtens de Statuten is belast.
Daarenboven heeft het Hoofdbestuur zich in zijn vergaderingen bezig gehouden
met tal van andere kwesties die voor een belangrijk deel liggen op het terrein van
de uitvoerende taak van het college.
In dit hoofdstuk wordt omtrent de arbeid van het Hoofdbestuur in het verstre
ken Bondsjaar rapport uitgebracht, voorzover speciale onderwerpen niet reeds in
het vorenstaande zijn aangesneden.
Van de leden van het Hoofdbestuur waren in 1967 aan de beurt van aftreden de
Voorzitter, de heer Joh. Miedema, die zich niet herkiesbaar stelde, en de heren
P. J. N. R. Ooms en R. Uges. In de vacature van Voorzitter werden kandidaat
gesteld de heren Uges voornoemd en het Hoofdbestuurslid de heer J. Nijland.
De heer Ooms werd kandidaat gesteld in de vacature ontstaan door zijn perio
dieke aftreden. In de vacture van de heer Uges werden kandidaat gesteld de
heer M. Gerschtanowitz, alsmede de heer Uges zelf, die echter liet weten, dat hij
deze kandidatuur niet wenste te aanvaarden.
Ce heer C. S. Roem, Vice-Voorzitter van het Hoofdbestuur, stelde het Hoofd
bestuur in de loop van de maand maart in kennis van zijn besluit om in de ko
mende jaarlijkse ledenvergadering als lid van het Hoofdbestuur af te treden. In
de hierdoor ontstane tussentijdse vacature werd kandidaat gesteld de heer
J. P. M. A. Smulders.
Op grond van de verwikkelingen die zich bleken voor te doen met betrekking
tot de voorziening in de vacature van het Voorzitterschap wendde de Afde-
iingsraad zich tot het Hoofdbestuur met het verzoek de jaarvergadering voor te
stellen de verkiezing van een Voorzitter van de agenda af te voeren en de be
staande vacature onvervuld te laten. Voorts verzocht de Afdelingsraad het Hoofd- 31
bestuur bij aanneming van het voorstel in kwestie door de ledenvergadering
voorlopig in de waarneming van het Voorzitterschap te voorzien op de wijze be
doeld bij artikel 19 der Statuten, volgens hetwelk de Bondsdirecteur de Voorzit
ter van het Hoofdbestuur kan vervangen bij ontstentenis zowel van deze als van
de Vice-Voorzitter.
Ten aanzien van het verzoek van de Afdelingsraad, hetwelk door het Bestuur
van de Bedrijfsafdeling Filmverhuurders werd ondersteund, heeft het Hoofdbestuur
overwogen, dat de Bond zich met name op het stuk van de organisatorische
structuur in een overgangssituatie bevindt, die een bijzondere sfeer van werken
vraagt en de behoefte schept tot het nemen van afstand teneinde voor alle groe
pen zo veel als mogelijk is aanvaardbare oplossingen te bereiken. Gelet op deze
situatie moest het noodzakelijk worden geoordeeld, dat de nieuwe Bondsvoorzit
ter de medewerking en steun ten deel zouden vallen van alle bedrijfsgroeperingen.