orgaan alle afdelingen en bijgevolg de daarin verenigde bedrij f sgroeperingen zijn vertegenwoordigd. Gezien het karakter van de Bond als de organisatie van het gehele film- en bioscoopbedrijf en gelet op de grote verscheidenheid van belangen is ten aanzien van het Voorzitterschap gedacht aan een meer los van de groepen staande figuur, die anders dan de vigerende regeling niet noodzakelijkerwijs een bedrij f sgenoot behoeft te zijn. Rekening houdende met alle factoren is er naar gestreefd de nieuwe Statuten en reglementen in de loop van 1968 in werking te doen treden. Het ligt voor de hand, dat de kwestie van de herstructurering van de Bond het organisatiewerk in de eerstkomende twee jaar nog in belangrijke mate zal be heersen. Het Hoofdbestuur heeft met het oog op de expiratie van het Bedrij f sbesluit Film vertoning op 31 december 1967 een voorstel bij de Ledenraad ingediend om dit besluit voor 1968 te verlengen. Hierbij is overwogen, dat het besluit overla ding van het filmprogramma met hoofdfilms voorkomt en als zodanig nuttig heeft gewerkt. Het biedt trouwens voldoende ruimte voor een afwisselende program mering gedurende een vertoningsweek, nog daargelaten de bevoegdheid van het Hoofdbestuur terzake van de bewuste voorschriften dispensatie te verlenen. De Ledenraad heeft het voorstel op 18 december aanvaard. Bij de toepassing van het Bedrij f sbesluit Programmering, dat beoogt eenzijdigheid in de filmprogrammering tegen te gaan, hebben zich in 1967 geen moeilijkhe den voorgedaan. Het Hoofdbestuur heeft de Ledenraad voorgesteld het besluit, hetwelk op 31 december zou aflopen, met een jaar te prolongeren. De Leden raad heeft in zijn vergadering van 18 december overeenkomstig dit voorstel be sloten. Het Bedrijfsbesluit Fiimrapporten heeft ten doel te bereiken, dat men door een sluitend systeem van uniforme controlerapporten op de hoogte kan blijven van de toestand waarin het filmmateriaal verkeert. Aldus kan de oorzaak van film- beschadigingen beter worden opgespoord, hetgeen van belang is met het oog op mogelijke eisen om schadevergoeding. Langs deze weg kan men bovendien attent worden op gebreken aan apparatuur. Gezien de opgedane ervaringen heeft het Hoofdbestuur het gewenst geacht het besluit, welks geldigheidsduur voorlopig op een jaar was bepaald, nogmaals met een jaar te doen verlengen. De Ledenraad heeft het voorstel in kwestie, dat op het jaar 1968 betrekking had, in zijn vergade ring van 18 december aangenomen. In 1966 had het Hoofdbestuur een overtreding door een lid-filmverhuurder van artikel 11b van het Aanvullingsreglement Bondsvoorwaarden in behandeling ge- 35 nomen. De betrokkene had namelijk meer hoofdfilms boven het reglementair toe gestane filmhuurmaximum verhuurd dan krachtens genoemde bepaling was toe gestaan. Het Hoofdbestuur had besloten in dit geval nog geen disciplinaire maat regelen te treffen, omdat de overtreding voornamelijk was toe te schrijven aan het ontbreken van jurisprudentie terzake van artikel 11b van het Aanvullings reglement Bondsvoorwaarden, waardoor het filmverhuurkantoor in de veronder stelling kon hebben verkeerd, dit artikel naar behoren te hebben nageleefd. Ten einde mogelijke misverstanden omtrent de onderhavige bepaling bij de leden- 1'ilmverhuurders uit de weg te ruimen, heeft het Hoofdbestuur het Bestuur van de Bedrijfsafdeling Filmverhuurders in het begin van het verslagjaar op de hoogte gebracht van de motieven die aan de beslissing in kwestie ten grondslag hebben gelegen en die even zovele aanwijzingen vormen voor de naleving van de bewuste bepaling. Het Bestuur van de Bedrijfsafdeling Filmverhuurders heeft hierin aan-

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1967 | | pagina 35