schouwburgexploitant, moet uiteraard als de consequentie van de beëindiging ener te hunnen opzichte discriminatoir werkende regeling worden aanvaard. Met betrekking tot het bioscoopbezoek door kinderen kan men stellen, dat zulks in de eerste plaats een zaak is die de opvoeders aangaat, weshalve ook in dit opzicht de behoefte aan een nadere wettelijke voorziening ontbreekt. Het Hoofdbestuur is nochtans van oordeel, dat de principiële overwegingen die hebben geleid tot afwij zing van een keuring voor volwassenen, ten aanzien van kinderen niet, althans niet in dezelfde mate, gelden. Het zou zich daarom niet per se afwijzend willen opstel len ten opzichte van een toelaatbaarheidsverklaring voor kinderen. Als leeftijdsgrens voor de volwassenheid zou het Hoofdbestuur begrip kunnen heb ben voor de keuze van 16 jaar. Wanneer men in aanmerking neemt, dat in 1926 die grens reeds op 18 jaar is gesteld, moet 16 jaar onder de huidige omstandigheden als redelijk en reëel worden geoordeeld. Voor de 16-jarige leeftijd is het Hoofd bestuur mede geporteerd met het oog op de controlemoeilijkheden, waarmede het bioscoopbedrijf heeft te kampen. Zo men voor kinderen al een splitsing mocht wensen, dan geeft het Hoofdbestuur op soortgelijke gronden de voorkeur aan 12 jaar boven de huidige leeftijdsgrens van 14. Overigens doet zich naar de mening van het Hoofdsbestuur de vraag voor, of in verband met de enorme ontwikkeling die de communicatiemiddelen niet alleen visueel doch ook auditief doormaken, niet met een enkele grens van 14 jaar zou kunnen worden volstaan. De motieven die gelden om te komen tot een afschaffing van de keuring voor volwassenen, gaan in nog sterkere mate op voor de plaatselijke nakeuring. Zij vormt een extra belemmering voor de verspreidingsmogelijkheden van een zo be langrijk communicatiemiddel als de film. De beschouwingen die ten beste worden gegeven over de behoefte aan handhaving van het zogenaamde plaatselijk leef klimaat, vormen een miskenning van degenen die er in leven. Zij worden trouwens ook gelogenstraft door de praktijk der achterliggende jaren, volgens welke de be trokken gemeenten bijna zonder uitzondering haar nakeuringsbevoegdheden in afwijking van de bedoelingen van de wetgever hebben gedelegeerd aan een centraal instituut, dat uitging van bepaalde inzichten die met de onderscheiden plaatselijke situaties als zodanig niets uitstaande hadden. Nu de vervoermogelijkheden en de televisie zelfs de nationale grenzen hebben vervaagd, moet de bestendiging van een gemeentelijke grens als een onhoudbare toestand worden aangemerkt. Zulks klemt te meer, omdat de gemeentelijke bevolking een steeds meer gemengd karakter krijgt. Hier doet zich de ernstige situatie voor, dat door het instituut van de na keuring, dat anders dan de centrale nakeuring niet is gebonden aan normen van goede zeden en openbare orde, levensbeschouwelijke inzichten worden opgedron- 43 gen aan hen die deze inzichten niet delen. Vanwege het Hoofdbestuur is daarom, ongeacht de algemene problematiek van de filmkeuring, aangedrongen op spoe dige schrapping van artikel 4 van de Bioscoopwet, waarin het stelsel van de gemeentelijke nakeuring is neergelegd, een stelsel dat nergens anders ter wereld wordt toegepast. De Commissie-Witte heeft haar standpunt ten aanzien van de haar voorgelegde vraagstukken in het verslagjaar nog niet bekend gemaakt. In samenhang met het vorenvermelde valt een belangwekkende ontwikkeling te signaleren met betrekking tot de praktijk van de gemeentelijke nakeuring. De laatste jaren bleken de principiële bezwaren van Bondswege tegen het stelsel van de gemeentelijke nakeuring steeds meer te worden gedeeld door gemeenten in de provincies Noord-Brabant en Limburg, waar dit instituut praktische toepassing vond. Niet alleen grote gemeenten zoals Eindhoven, Tilburg, Breda, Helmond en

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1967 | | pagina 43