Venlo met een sterk gemengde bevolking, doch ook kleinere gemeenten stelden zich op het standpunt, dat dit stelsel als achterhaald moet worden aangemerkt. Blij kens opzegging van het lidmaatschap van de Vereniging van Nederlandse Gemeen ten voor Gemeenschappelijke Filmkeuring op Katholieke Grondslag wensten de bedoelde gemeenten niet langer gebruik te maken van de diensten van het door deze vereniging ingestelde keuringsinstituut van de Katholieke Film Centrale, aan welk instituut zij hun nakeuringsbevoegdheden hadden gedelegeerd. Daar de over blijvende gemeenten niet bereid bleken te zijn tot verhoging van hun lidmaatschaps bijdragen ter dekking van het bedrag aan inkomsten dat door de reeks opzeg gingen aan de Vereniging van Nederlandse Gemeenten voor Gemeenschappelijke Filmkeuring op Katholieke Grondslag was ontvallen, werd op de algemene leden vergadering van deze vereniging dd. 13 september tot opheffing besloten en wel per 1 oktober daaropvolgend. Als gevolg van deze gang van zaken heeft het accoord tussen de Bond en de ver eniging in kwestie aangaande de op het stuk van de nakeuring in acht te nemen voorschriften op 1 oktober 1967 van rechtswege opgehouden te bestaan. Hiermede is een einde gekomen aan een situatie die gedurende bijna veertig jaar voor de provincies Noord-Brabant en Limburg heeft gegolden en die de bevolking aldaar zowel in nationaal als in internationaal opzicht in een uitzonderingspositie heeft geplaatst. Verwacht mag worden, dat de gemeenten in dit gebied waar nog na- keuringsverordeningen van kracht zijn, deze verordeningen thans formeel zullen intrekken. Hiervoor bestaat te meer reden, omdat het handhaven van een vorm van gemeentelijke nakeuring, daargelaten de principiële bezwaren tegen deze belem mering van communicatie en filmcultuur, nog sterker dan voorheen een rechtstreeks concurrentievervalsend effect zou hebben. De belemmeringen welke de betrokken bioscoopexploitanten daarmede worden opgelegd bij hun bedrijfsvoering, zouden, nu niet alleen voor de bioscopen in de Nederlandse, Belgische en Duitse gebieden, grenzende aan de provincies Noord-Brabant en Limburg, doch ook voor de bios copen in zeer vele gemeenten in die provincies zelf geen gemeentelijke nakeuring bestaat, onder de huidige moeilijke bedrijfsomstandigheden gevolgen hebben ter zake van de onderlinge concurrentieverhoudingen, die dezerzijds als onbillijk en onaanvaardbaar worden beschouwd. De heer R. Uges, die in de gehele na-oorlogse periode als adviserend lid van de Centrale Commissie voor de Filmkeuring en lid van de Huishoudelijke Commissie van de centrale filmkeuring de belangen der bedrij f s genoten in dit opzicht op be kwame wijze had behartigd, diende in de loop van het verslagjaar bij de Minister van Binnenlandse Zaken zijn ontslag als zodanig in. Dit ontslag werd hem ver leend onder gelijktijdige benoeming van het Hoofdbestuurslid de heer J. Nijland te Utrecht in de aldus opengevallen posten. Regeling inzake vrachttarieven Het Hoofdbestuur heeft ingaande 1 september 1962 met de N.V. Nederlandsche Spoorwegen een collectieve regeling getroffen inzake vrachttarieven voor filmmate riaal dat als expresstukgoed wordt verzonden. Krachtens deze regeling, welke sinds dien van jaar tot jaar is verlengd, geschiedt de financiële verrekening met de leden op grondslag van de door hen bij het Bondsbureau ingezonden duplicaat-vracht brieven. Nationale Herdenking De Nationale Herdenking van hen die sinds 10 mei 1940 in het belang van het

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1967 | | pagina 44