mate te danken aan het feit, dat de film mede voorwerp is van overheidszorg. Voor de aandacht welke de huidige Bewindsvrouwe, evenals haar voorganger, aan dit onderdeel van haar beleid inzake cultuur en recreatie heeft geschonken, past te dezer plaatse een woord van oprechte waardering. De bevordering en instandhouding van een voor ons bedrijf gezond economisch klimaat garandeert naar onze overtuiging een goede filmvoorziening, internationaal en naar wij oprecht hopen ook nationaal. Het ziet er naar uit, dat onze leden met behoud van een normale concurrentie en een grote verscheidenheid in het film- pakket zich in de naaste toekomst op een commercieel verantwoorde basis zullen aanpassen aan en inpassen in de welhaast revolutionaire veranderingen van het ontspanningspatroon. Men bedenke hierbij, dat de vermakelijkheidsbelasting niet de enige factor is die ons in onze ontwikkeling geremd heeft. Hetzelfde geldt voor de Bioscoopwet, welker toepassing hoe langer hoe meer aan normatieve onzekerheid lijdt. Het zelfde geldt evenzeer voor de wettelijke voorzieningen, die ons bijvoorbeeld in tegenstel ling; tot de Angelsaksische landen de middelen onthouden om onze zaken deel te doen hebben aan de electronische distributiemogelijkheden van de film. Erger nog, ons bedrijf wordt iedere vorm van compensatie onthouden voor de verliezen die wij hierdoor lijden. Het Hoofdbestuur heeft zijn belofte nog dit jaar met een ontwerp-Statuten en -Reglementen te komen, die zouden moeten leiden tot een „organisatie nieuwe stijl", gestand gedaan. Daarmee zijn de voorwaarden geschapen tot een meer evenwichtige vertegenwoordiging in de Bondsorganen, die dank zij een pyramidale opbouw en met grotere verantwoordelijkheid van de afdelingen zou kunnen resul teren in hernieuwd en intensiever onderling overleg. Een overleg, dat dringend geboden is om de vele vraagstukken welke de maatschappelijke omwenteling ook voor ons meebrengt, aan een nader onderzoek te onderwerpen, en voor zover zij een gemeenschappelijk karakter hebben in ons gezamenlijk belang tot oplossing te brengen. Het economisch klimaat waarin ons bedrijf zich bevindt, moge geïllustreerd worden door de volgende cijfers. De brutorecettes bleven nagenoeg gelijk bij die \an het vorige jaar. Met een stijging van 1,7 geraakten zij echter wederom achterop bij die van de totale consumptieve bestedingen van de Nederlandse bevolking, welke circa 8 bedroeg. De kaartverkoop verminderde met 9,5 tegen. 6 in de twee voorgaande jaren. Er werden 27 bioscopen gesloten (vorig jaar 37) en er bleven 24 bioscopen tijdelijk buiten bedrijf. Het totale zitplaatsen aantal dat hiermede gemoeid is, namelijk 9133, wijst er op, dat het in het algemeen zaken in kleinere plaatsen betreft, die gemakshalve als marginaal bestempeld worden. Het is echter de vraag of men zich voldoende realiseert dat hun verdwij ning niettemin een plaatselijk verlies betekent en ook de bezoekers merendeels vcor het bedrijf verloren gaan. De gemeentelijke fiscus eiste van ons bedrijf 130.000,meer in het afgelopen jaar, weshalve deze last steeg tot 12.969.000,— dit is bijna 19 van de recettes. De verhouding gereglementeerde en vrij verhuurbare films was naar de opbrengsten 54,8 (1966: 56,5 en 45,2 (1966: 43,5 Het filmhuur- gemiddelde bedroeg respectievelijk 30,1 (1966: 30,7%) en 41,3% (1966: 41,5 Het gemiddelde van de filmhuur was in het afgelopen jaar 35,2 (1966: 35,4 Er kwamen in totaal 387 nieuwe films op de markt, waaronder 4 Nederlandse. Met 18 films werd een recette behaald van 31,2 van het totaal.

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1967 | | pagina 4