broken. De gemeenten hebben het plaatselijk leefklimaat wel willen bevorderen door een geweldige financiële injectering van beroepstoneel, -concert, -opera en -ballet, nog daargelaten de steun die direct of indirect aan het beroepsvoetbal wordt gegeven, doch hebben nimmer wat gespendeerd ten behoeve van film- en bioscoopontwikkeling. Tal van gemeenten hebben bijvoorbeeld niets gedaan om te verhinderen, dat de enige lokale bioscoop zou gaan verdwijnen. Hetzelfde geldt voor de grote bevolkingscentra in de randstad Holland met betrekking tot de buurt- bioscopen. Al te vaak wordt van gemeentewege iedere verantwoordelijkheid voor dit stuk cultureel en sociaal verlies afgewezen door te stellen, dat zulks het gevolg is van onvermijdelijke structurele veranderingen in het patroon der vrijetijdsbeste ding. Deze argumentering moet echter op tweeërlei grond worden bestreden. Al lereerst zij opgemerkt, dat de bioscoop, hier en overal elders ter wereld, ook onder de gewijzigde omstandigheden nog altijd een veelvoud aan bezoekers trekt ver geleken met welk ander vermaak ook. Ter adstructie diene, dat volgens de gege vens van het Statistisch Zakboek 1967 (uitgave van het Centraal Bureau voor de Statistiek) het bezoekcijfer over 1965 voor de bioscopen bedroeg 35,3 miljoen, voor beroepstoneel 2 miljoen, voor concert 1,7 miljoen, voor opera, operette, musical en ballet samen 0,7 miljoen en voor sportuitvoeringen 14,7 miljoen. In dit opzicht gaat het structurele argument dus geenszins op. Doch de gemeenten kunnen dit argument ten opzichte van de bioscoop moeilijk hanteren, wanneer zij zelf andere vermakelijkheden, die blijkens vorenvermelde cijfers in de totali teit der ontspanningsmogelijkheden een veel geringere rol spelen, het koste wat het wil in leven houden. Het Hoofdbestuur heeft allerminst bezwaar tegen de overheidssteun die de bedoelde vermakelijkheden ontvangen. Het heeft echter wel bezwaar tegen het systeem van meten met twee maten, volgens hetwelk de soci aal-culturele betekenis van de bioscoop in het bijzonder ook uit een oogpunt van recreatie voor de jongeren, die het voornaamste part der bioscoopbezoekers vormen in strijd met de actuele situatie nagenoeg wordt veronachtzaamd en de ondernemers in het bioscoopbedrijf feitelijk moeten optornen tegen concurren ten die nota bene mede in stand worden gehouden met de belastinggelden welke uit het bioscoop vermaak worden verkregen. De gevolgen zijn niet uitgebleven. Er is in ons land, naast alle remmingen welke de bioscoop hier toch al had te overwinnen, onder invloed van de factoren waarop hiervoor de aandacht is gevestigd, volstrekt onvoldoende armslag geweest voor een ontplooiing, die de positie van dit recreatiemiddel in het huidige moeilijke tijdsgewricht zou hebben versterkt. In het bijzonder zou een zodanige versterking hebben geresulteerd in een hogere frequentie van het bioscoopbezoek dan de tegenwoordige, die volgens internationale maatstaven op een zeer laag niveau ligt. Men kan daarom stellen, dat de nadelige uitwerking van de vermakelijkheids- belasting op de economische constellatie van het Nederlandse film- en bioscoop bedrijf tweeledig is. De belasting moet als gevolg van haar invloed in het ver leden als een van de hoofdoorzaken van de huidige lage bezoekfrequentie worden beschouwd. Zij vormt bovendien op het ogenblik een extra ongunstige factor bij de bedrijfsvoering, doordat de dientengevolge optredende afroming van de omzetten een ernstige belemmering betekent, ook bij de belangrijkste onderne mingen in deze bedrijfstak, voor een reservering die nu meer dan ooit noodzake lijk is teneinde de theaters in de zware concurrentiestrijd op het gebied van het vermaak up to date te houden en eventuele nieuwe initiatieven te ontwikkelen. De principiële bezwaren tegen het gevoerde overheidsbeleid krijgen nog een spe ciaal accent door de ontplooiingsmogelijkheden die de televisie worden geboden

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1967 | | pagina 6