door middel van de verplichte kijkgelden en in de vorm van overheidsuitgaven
voor zendapparatuur en dergelijke. Ook langs deze weg heeft het vermaakspa-
troon een uitbreiding kunnen ondergaan die bepaaldelijk de positie van de bio
scoop niet ongemoeid heeft gelaten.
Het Hoofdbestuur heeft zich in de gehele naoorlogse periode zeer krachtig in
gespannen om de onbillijkheden, waarmede het film- en bioscoopbedrijf tenge
volge van de heffing van vermakelijkheidsbelasting wordt geconfronteerd, uit te
schakelen. Direct na de oorlog is het ten strijde getrokken tegen de drastische
verhogingen van het belastingtarief tot 35 onder invloed van het optreden van
het Rijk, dat een direct verband legde tussen de uitkeringen aan de gemeenten
uit het Gemeentefonds en de hoogte van de belasting op het bioscoopvermaak.
Mede door de bemoeiingen van het Hoofdbestuur heeft het Rijk al zeer spoedig
het desbetreffende, uitsluitend voor het bioscoopvermaak geldende, voorschrift
ingetrokken. Dit herstel van de gemeentelijke autonomie heeft echter niet geleid
tot een onmiddellijke terugkeer tot de vooroorlogse tarieven van 20 De ge
meenten hebben, ook nadat er geen enkele samenhang meer bestond tussen de
hoogte van de vermakelijkheidsbelasting op bioscoopvoorstellingen en de uitke
ringen uit het Gemeentefonds, de heffingen integendeel eerst na jarenlange actie
van het Hoofdbestuur en de leden van de Bond in een uiterst traag tempo willen
terugdraaien. Zelfs nu nog is er ten aanzien van de bioscopen in een aantal ge
meenten een tariefsdiscriminatie, hierin tot uiting komende, dat voor de betrok
ken theaters exceptionele tarieven gelden van 25 en meer. Afgezien van een
categorie, in het algemeen kleinere, gemeenten die de aan de heffing van belas
ting op het bioscoopvermaak verbonden onbillijkheden hebben onderkend en de
vermakelijkheidsbelasting ter plaatse hebben afgeschaft, hetzij in zeer belangrijke
mate hebben verlaagd, heeft de overgrote meerderheid der gemeenten evenwel
de bestaande onbillijke situatie ten opzichte van de bioscopen bestendigd en vast
gehouden aan deze gemakkelijke, immers geen enkele tegenprestatie hunnerzijds
vergende, bron van inkomsten.
Daar de weg van het overleg met de gemeenten niet alleen uiterst tijdrovend
bleek te zijn, doch bovendien slechts beperkte resultaten bleek op te leveren,
heeft het Hoofdbestuur zich ter oplossing van het lastenvraagstuk van het film- en
bioscoopbedrijf tijdig tot de Regering gewend. Sedert 1959 heeft het Hoofdbestuur
voortdurend met de Regering in contact gestaan en op de vorenvermelde gronden
gepleit voor afschaffing van de vermakelijkheidsbelasting.
De Rijksoverheid heeft steeds veel begrip aan de dag gelegd voor het Hoofdbe
stuursstandpunt, dat trouwens ook de sympathie had van de volksvertegenwoor
diging en de pers. Het grote struikelblok om tot afschaffing van de vermakelijk
heidsbelasting te geraken bleek echter steeds weer de financiële verhouding tussen
Rijk en gemeente, zoals die in de Gemeentewet en de Financiële Verhoudingswet
is neergelegd. Overleg van het Hoofdbestuur met Mr M. Vrolijk, Minister van Cul
tuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk in het kabinet Cals, heeft geleid tot een
alternatieve oplossing, hierin bestaande, dat ter sanering en ontwikkeling van het
iïim- en bioscoopwezen een door het Rijk gesubsidieerd fonds in het leven zou
worden geroepen, waaruit volgens nader vast te stellen normen uitkeringen zou
den worden verstrekt ter tegemoetkoming in de lasten die op de bedrijfstak druk
ken. Het Hoofdbestuur had het Rijk voorgesteld de hoogte van het Rijkssubsidie
in overeenstemming te brengen met de jaarlijkse opbrengst van de vermakelijk
heidsbelasting op bioscopen, doch de bijzondere moeilijkheden bij de vaststelling
van de Rijksbegroting maakten in het kader van de afweging van prioriteiten