Sociale aangelegenheden Het wettelijk verplicht minimumloon werd bij beschikking van het College van Rijksbemiddelaars met ingang van 1 januari van het verslagjaar verhoogd van 135.tot 140.per week en van 585.tot 606,70 per maand. Voor wat het bioscooppersoneel aangaat moesten deze lonen worden betaald aan opera teurs, portiers en controleurs van 23 jaar en ouder, voorzover hun normale ar beidstijd per week 40 uur of meer bedroeg. Voor het personeel van de filmver huurkantoren, filmlaboratoria, filmstudio's en filmproduktiebedrijven was dit mini mumloon van toepassing op werknemers van 25 jaar en ouder. Op 23 februari trad echter de nieuwe Wet Minimumloon en Minimumvakantiebij- slag in werking en dat betekende, dat het wettelijk minimumloon zowel op manne lijk als op vrouwelijk personeel in alle ondernemingen van 24 jaar tot 65 jaar met een normale wekelijkse arbeidstijd van 40-44 uur van toepassing werd. De lonen van de cassières en ouvreuses werden daardoor met circa 20.a 30.per week verhoogd, hetgeen voor de bioscoopondernemingen een grote lastenverzwaring tot gevolg had. Het wettelijk minimumloon werd op 17 maart verhoogd tot 142.per week en 615.per maand. Bij de onderhandelingen in de bijeenkomsten van de Sociale Commissie voor het Bioscoopbedrijf hebben de vertegenwoordigers van de werknemersorganisaties sterk aangedrongen op loonsverhoging als compensatie „voor de aanmerkelijke verzwaring van de kosten van het levensonderhoud, ontstaan als gevolg onder an dere van de invoering van de B.T.W. en verhoging van enige premies voor de so ciale verzekering." Zij hebben bovendien als argument aangevoerd de per 1 april te verwachten huurverhoging van 6 voor vrijwel het gehele bestand aan huurwo ningen. De besprekingen hebben echter niet tot overeenstemming geleid, ook al door de onzekerheid ten aanzien van het door het Rijk toe te kennen subsidie wegens de grote moeilijkheden veroorzaakt door de cumulatie van de gehandhaafde vermake- lijkheidsbelasting en de nieuwe B.T.W. Tenslotte werd overeenstemming bereikt over een voorstel tot het aangaan van een nieuwe C.A.O. ingaande 1 april (in plaats van 1 juli zoals de vorige) en lopende tot 1 april 1970, met dien verstande dat de lonen, de diplomatoeslagen en de minimum basisionen met 6Vi werden verhoogd. Het Hoofdbestuur van de Bioscoopbond en de Hoofdbesturen van de Algemene Bond Mercurius en de Katholieke Bond A.V.G. zijn met het voorstel accoord ge gaan. Dat hield overeenkomstig een voorstel van de Sociale Commissie tevens in, dat met het oog op de aanmerkelijke stijging van de kosten van het levensonder houd sedert 1 januari 1969 aan de bioscoopondernemingen werd geadviseerd aan het uitvoerend theaterpersoneel in volledige dienst een duurtetoeslag van 25. per maand uit te keren over de periode van 1 januari tot 1 april 1969, met een proportionele toeslag voor het personeel met een arbeidstijd van minder dan 24 uur. Het stemt tot voldoening, dat de leden-bioscoopexploitanten in het algemeen dit advies hebben opgevolgd. De nieuwe C.A.O. voor het bioscoopbedrijf is op 1 april in werking getreden. De Sociale Commissie voor het Bioscoopbedrijf bestond uit de heren: W. F. Dub- beldeman, voorzitter; C. van Liere, H. Miedema en Drs. C. A. Voskuil (vertegen woordigers van de Bioscoopbond); J. J. van der Veer en H. J. P. Michielsen (ver tegenwoordigers van de Katholieke Bond van Personeel in de Agrarische, Voe-

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1969 | | pagina 19