stuur met betrekking tot de vraagstukken, die aan de commissie waren voorge legd. Die opvattingen kwamen in hoofdzaak hierop neer: 1. De exceptionele behandeling, die film en bioscoop als uitvloeisel van de wet telijke voorziening in het geheel der communicatiemiddelen ondergaan, wordt principieel afgewezen. Een systeem van preventief toezicht is te minder juist, nu een groot deel van de filmvertoningen buiten de jurisdictie van de keuring valt, namelijk alle filmuitzendingen in binnen- en buitenland van de televisie en alle vertoningen in zogenaamde besloten kring. 2. Hoewel men kan stellen, dat het bioscoopbezoek door kinderen in de eerste plaats een zaak is die de opvoeders aangaat en derhalve ook te hunnen op zichte geen behoefte bestaat aan een vorm van filmkeuring, heeft het Hoofd bestuur niettemin overwogen, dat het onder punt 1 genoemde principe niet in dezelfde mate geldt ten opzichte van kinderen. Het heeft zich daarom niet af wijzend willen opstellen nopens een toelaatbaarheidsverklaring voor kinderen. 3. De motieven voor afschaffing van de keuring voor volwassenen gelden in nog sterkere mate voor de plaatselijke nakeuring. Deze vormt een extra belemme ring voor de verspreidingsmogelijkheden van een zo belangrijk communicatie middel als de film. De gemeentelijke nakeuring is bovendien in de praktijk nauwelijks realiseerbaar gebleken en in strijd met de bedoelingen van de wet gever vervangen door een delegatie van bevoegdheden aan een centraal in stituut. De vervoermogelijkheden, de televisie en de bevolkingsvermenging zijn evenzovele factoren, die tegen handhaving van het volkomen achterhaal de systeem van de nakeuring pleiten, een systeem dat trouwens nergens ter wereld bestaat. 4. Aan een bijzonder vergunningsstelsel voor de bioscopen met daaraan verbon den administratiefrechtelijke sancties bestaat geen behoefte. Het is trouwens een anomalie, dat de bioscopen, die de wet 43 jaar loyaal hebben nageleefd, wel aan een vergunningsstelsel zijn onderworpen en de zogenaamde smalfilm- handel niet. Ten aanzien van de eisen van veiligheid, gezondheid en zedelijk heid, die aan het vergunningsstelsel inherent zijn, kan worden volstaan met de voorschriften die in het algemeen gelden voor gebouwen, welke voor het pu bliek toegankelijk zijn. De adviescommissie Filmkeuring heeft haar advies op 7 februari 1969 aan de mi nister van Binnenlandse zaken uitgebracht. Het stemt tot voldoening, dat dit ad vies ten aanzien van een aantal hoofdpunten nagenoeg geheel overeenstemt met de zienswijze van het Hoofdbestuur, in het bijzonder waar de Commissie afschaf fing bepleit van de keuring voor volwassenen, afschaffing van de gemeentelijke nakeuring en afschaffing van het vergunningsstelsel voor bioscopen. Voorts blijkt de Commissie voor handhaving van een keuring voor jeugdige personen als maat regel van jeugdbescherming, waarbij zij een nader onderzoek gewenst acht met be trekking tot de leeftijdsgrenzen, die thans bij 14 en 18 jaar liggen. Daarnaast wa ren er echter bepaalde uitlatingen in het rapport van de Adviescommissie Film keuring, die dezerzijds verontrusting wekten. Het Hoofdbestuur heeft zijn desbe treffende bezwaren ter kennis gebracht van de minister van Binnenlandse Zaken, die het college had gevraagd hem terzake van de aanbevelingen van de Advies commissie Filmkeuring van advies te dienen. Dit is medio augustus geschied. Het Hoofdbestuur heeft de minister van Binnenlandse Zaken doen weten, dat het

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1969 | | pagina 45