Voorzover er al behoefte mocht bestaan om op het terrein van de zedelijkheid tegen excessen op te treden, zal bij afschaffing van de filmkeuring voor volwas senen artikel 240 van het Wetboek van Strafrecht weer van toepassing worden. Deze consequentie moet worden aanvaard, ervan uitgaande, dat een exceptie op deze bepaling speciaal voor filmvoorstellingen nu eenmaal moeilijk realiseerbaar zal zijn. Zoals in het voorgaande is gepleit voor schrapping van de bepalingen aan gaande het toezicht van de burgemeester op openbare vertoningen, zou eveneens schrapping van artikel 240 W.v.S. in overweging kunnen worden gegeven. Dezer zijds wordt echter beseft, dat de verbodsregeling aangaande de pornografie, ver vat in genoemde bepaling, een zaak is waaraan, anders dan bij de kwestie van het toezicht van de burgemeester, sterk principiële aspecten vastzitten. Het komt het Hoofdbestuur juist voor zich omtrent dit principiële vraagstuk van een oordeel te onthouden. Met het oog op de veelheid van rechtsgebieden zou het evenwel van belang zijn, dat een interne centrale maatregel zou worden getroffen, teneinde te geraken tot een uniformiteit van optreden der justitiële autoriteiten bij toepassing van artikel 240 W.v.S. Met het standpunt van de Adviescommissie Filmkeuring terzake van een keuring van films op hun toelaatbaarheid voor jeugdige personen heeft het Hoofdbestuur zich kunnen verenigen. Gezien de omstandigheid, dat de Commissie een nader onderzoek omtrent aantal en hoogte der leeftijdsgrenzen gewenst oordeelde, heeft het Hoofdbestuur de minister geattendeerd op de praktijk van het toezicht op de naleving van de wet. Vooropgesteld moet worden, dat de formulering van de vige rende wet ten aanzien van de toegankelijkheid van jeugdige personen (geen toe gang van kinderen ,,te wier aanzien niet voldoende aannemelijk is", dat zij de ver eiste leeftijd hebben bereikt) een gelukkige is. Anders zou een oplossing slechts mogelijk zijn door introductie van een systeem van persoonsbewijzen. Wanneer men van de premisse uitgaat, dat de bestaande formulering zal worden gehand haafd, dan dient men zich er van bewust te zijn, dat het feitelijke toezicht op het bioscoopbezoek door jongeren niet berust bij pedagogen of psychologen, noch bij de verantwoordelijke bioscoopexploitant (behoudens bij zeer kleine bioscopen), doch bij portiers, caissières, ouvreuses en controleurs van plaatsbewijzen Deze personen hebben door de voortdurende controle een zekere kijk op de leeftijds verhoudingen, waardoor zij de wettelijke grenzen dikwijls tamelijk nauwkeurig kunnen benaderen. Bij de vaststelling van leeftijdsgrenzen dient men met dit praktische aspect derhalve grondig rekening te houden. Dit impliceert onder meer, dat zeker niet meer dan twee leeftijdsgrenzen dienen te worden vastgesteld. An ders zou het probleem van de controlemogelijkheden in de praktijk nodeloos wor den verzwaard, nog afgezien van de extra last die men aldus op het publiek legt. Bij de adviezen van de Commissie-Witte aangaande de afschaffing van het ver gunningsstelsel en de gemeentelijke nakeuring heeft het Hoofdbestuur zich uiter aard aangesloten. De Adviescommissie Filmkeuring heeft geen concrete aanbevelingen gedaan met betrekking tot de inhoud van een nieuwe wettelijke regeling, zulks met uitzonde ring van samenstelling en functionering van de Filmkeuringscommissie-nieuwe stijl. Het Hoofdbestuur heeft de minister van Binnenlandse Zaken in overweging gegeven de nieuwe wetteüjke regeling in ieder geval zo simpel mogelijk te houden, waarbij de nieuwe Deense wet in verband met haar materiële overeenstemming met de beoogde nieuwe Nederlandse opzet tot voorbeeld zou kunnen strekken. Op 27 november had een delegatie van het Hoofdbestuur, bestaande uit de Bonds voorzitter en het lid van het Presidium, de heer J. Nijland, op verzoek van de

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1969 | | pagina 47