hoofdfilm, welke premièrevertoning tevens is de vertoning in wereldpremière of Europese première. Een amendement van de Exploitantenraad om een lapsus in de nieuwe tekst van artikel 10 A op te vullen werd onmiddellijk aanvaard. Artikel 10 A kwam daar door als volgt te luiden: In vertoningsovereenkomsten inzake hoofdfilms mag de auteursprijs uitsluitend worden bedongen in de vorm van een in procenten uitge drukt aandeel in de opbrengst, zonder garantiesom met betrekking tot deze op brengst. Het Hoofdbestuur had voorgesteld de mogelijkheid tot het bedingen van een kleine minimum garantiesom in filmhuurovereenkomsten wat uit te breiden. Een bedrag van 40,maximaal zou gelden voor de bioscopen met een bruto-jaaromzet van minder dan 1 %o van de gemiddelde bruto-jaaromzet van alle Nederlandse bio scopen samen en een bedrag van 60,maximaal zou gelden ten aanzien van de bioscopen met een gemiddelde bruto-jaaromzet van minder dan Vx en tenmin ste 1 van de gemiddelde jaaromzet van alle bioscopen samen. Daarop had de Exploitantenraad een amendement ingediend om een nieuwe bepa ling toe te voegen, luidende: Bij levering door de verhuurders in een vertonings- week van meer dan één hoofdfilm voor vertoning in de desbetreffende bioscoop dienen de garantiesommen zodanig te worden bepaald, dat met betrekking tot de totale opbrangst van de desbetreffende hoofdfilms geen hogere garantie zal gelden dan het bedrag van 40,respectievelijk 60,vermenigvuldigd met het aantal dier hoofdfilms. In zijn toelichting had de Raad naar voren gebracht, dat de door het Hoofdbestuur voorgestelde bepalingen tot onbillijkheden kunnen leiden, wanneer de verhuurder verschillende hoofdfilms levert. In dat geval aanvaardt hij naar de mening van de Raad mede het risico van een lagere opbrengst per film. Het bedingen van garantie voor elke film afzonderlijk zou dan gelijk staan met het eenzijdig afwentelen van het risico op de exploitant. Het hoofdbestuur had dit amendement ontraden, vooropstellende dat de exceptie om 40,of 60,minimum garantie te mogen bedingen bedoeld is ter gedeel telijke dekking van de kosten wegens materiaalslijtage, vervoer en administratie. Het uitgangspunt daarbij was, dat bij afzonderlijke ochtend-, middag-, nacht- en cyclusvoorstellingen de opbrengst te beperkt kan zijn, zodat de kosten van de ver huurder per leverantie onvoldoende worden gedekt. Het maakt daarbij in principe weinig verschil, of de films van één verhuurder of van verschillende verhuurders betrokken worden, nog afgezien van het feit, dat het gelijktijdig betrekken van meer dan één film van dezelfde verhuurder dikwijls een toevallige boekingskwestie is. Bij de behandeling van het amendement heeft het Hoofdbestuur erop gewezen, dat de reglementsbepaling op de minimum garantie van 40,door de verhuurder soepel is toegepast en dat het zeker niet in de bedoeling van de verhuurders ligt om de minimum garanties als een automatisme toe te passen. Daarop werd het amendement van de Exploitantenraad verworpen. De voorstellen van het Hoofdbestuur hielden verder in een andere formulering van de bepaling op de zogenaamde sliding scale, aangepast aan de geldende praktijk. Bovendien stelde het Hoofdbestuur een andere regeling voor van de verhuur van de zogenaamde vrij verhandelbare films. In plaats van een aantal van 15 van de in een jaar door elke verhuurder uitgebrachte nieuwe films met een minimum van twee, zou komen een aantal van 15 van de door elke verhuurder gedurende een

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1969 | | pagina 57