Bioscoopbezoek
Filminvoer
mer werd bij monde van de heren P. J. Engels (K.V.P.) en Drs. J. J. Voogd
(P.v.d.A.) aandrang op de minister van C.R.M, uitgeoefend om het bioscoopbe
drijf in deze nieuwe moeilijkheden tegemoet te komen. Een en ander resulteerde in
de indiening, nog tijdens de behandeling van de begroting van C.R.M, voor 1970,
van een nota van wijzigingen, waarbij wederom een tegemoetkoming aan het Ne
derlandse bioscoopbedrijf in uitzicht werd gesteld. Daar niet vaststond op welk tijd
stip de nieuwe wettelijke regeling inzake gemeentelijke en provinciale belastingen
van kracht zou worden en derhalve de kosten niet konden worden geraamd, werd
een P.M.-post opgevoerd. De minister liet in de toelichting op de post echter we
ten, dat het in de bedoeling lag de hoogte der uitkeringen, die in 1969 proportio
neel aan de bioscoopondernemingen waren verstrekt, ongeveer op hetzelfde niveau
te handhaven. De begroting van C.R.M., zomede de P.M.-post in kwestie, werden
op 16 december 1969 door de Tweede Kamer aangenomen.
Het is natuurlijk verheugend, dat regering en parlement voor de problemen van
het film- en bioscoopbedrijf, die mede voortspruiten uit zijn fiscale uitzonderings
positie, begrip aan de dag leggen. Het behoeft evenwel geen betoog, dat de nog
immer voortdurende onzekerheid omtrent de afschaffing der vermakelijkheids-
belasting en het tijdstip, waarop zij eventueel zal plaatshebben, een remmende in
vloed heeft op het zakelijke beleid en een planning op langere termijn, zowel
door de bedrijven intern als bedrijfstaksgewijze, zoal niet onmogelijk maakt dan
toch sterk belemmert. Het is met het oog op de toekomstige positie van ons bedrijf
van beslissend belang, dat de belastingafschaffing tot stand komt en wel op korte
termijn.
Gezien het ingediende wetsontwerp, waarmede in de afschaffing van de vermake-
lijkheidsbelasting op bioscoopvoorstellingen is voorzien, ligt het voor de hand,
dat de gemeenten geen animo vertonen om de bioscopen op het stuk van belasting
tarief tegemoet te komen. Slechts een enkele gemeente heeft in 1969 in dit op
zicht iets gedaan. Het feitelijk gemiddelde landelijke netto-heffingspercentage van
de vermakelijkheidsbelasting op bioscoopvoorstellingen heeft over 1969 bedragen
18,5 tegen 18,6 in 1968.
In het verslagjaar is het bioscoopbezoek iets minder sterk teruggelopen en wel met
circa 9Vi tegen circa ll1/^ c/( in 1968. De vermindering was met HV2. het
grootst in het derde kwartaal, terwijl de teruggang in de overige kwartalen respec
tievelijk 7 7c 9 en 10 bedroeg.
In de gemeenten Amsterdam, 's-Gravenhage en Rotterdam was de daling iets gro
ter dan in de overige gemeenten (9,9 tegen 9,6 waardoor het aandeel van
deze drie steden in het totale bezoek voor het eerst een weinig is verminderd, na
melijk van 41 in 1968 tot 40,9
In het verslagjaar is het aantal ingevoerde nieuwe hoofdfilms gedaald van 411 naar
372. Doordat de teruggang tot de Europese films beperkt bleef en de Amerikaanse
films daarentegen met 138 stuks het grootste invoertotaal sinds het jaar 1960