ook van het verbod om per voorstelling meer dan een hoofdfilm te vertonen. Uiter aard zouden dan de bestaande uitzonderingen voor cyclus-, ochtend-, middag- en nachtvoorstellingen worden gehandhaafd, met dien verstande, dat het Hoofdbe stuur, gezien de in de praktijk gerezen behoefte, voorstelde het tijdstip waarop de middagvoorstellingen in kwestie dienen te eindigen, te verschuiven van 18.00 uur naar 19.00 uur. Voorts stelde het Hoofdbestuur voor om het aanvangsuur der nachtvoorstellingen te vervroegen van 23.30 tot 23.00 uur. Het Hoofdbestuur stel de zich op het standpunt, dat de aldus vastgestelde exceptiebepalingen de leden bioscoopexploitanten belangrijk ruimere mogelijkheden zouden bieden om van de algemene voorschriften af te wijken en wel zodanig, dat een incidenteel toe te pas sen dispensatiebepaling met alle problemen van dien achterwege zou kunnen blijven. In het licht van deze herziening achtte het Hoofdbestuur het voorts juist om de geldigheidsduur van het reglement, dat tot nu toe steeds van jaar tot jaar werd vastgesteld, niet langer te beperken. De uitvoerige behandeling van dit voorstel in de afdelingen van bioscoopexploitan ten en nadien in de Exploitantenraad resulteerde in de indiening door de Raad van een aantal amendementen. De Exploitantenraad bleek begrip te hebben voor de overwegingen die tot schrapping van de dispensatiebepaling hadden geleid. Hij was evenwel van oordeel, dat de in het reglement neergelegde vaste uitzonderingen dan voldoende ruimte moeten bieden voor speciale programmeringsmethoden, die tot dan toe alleen door middel van dispensatie konden worden gerealiseerd. De amen dering in dit opzicht van de Exploitantenraad kwam in hoofdzaak hierop neer, dat elke bioscoop te allen tijde drie hoofdfilms per week in vertoning zou mogen brengen en dat daarenboven het aantal vertoningsweken per jaar, gedurende het welk een bioscoop elke gewenste programmeringsmethode zou kunnen toepassen, zou worden uitgebreid van drie tot vijf. De mogelijkheid op een van de laatste vier dagen van een vertoningsweek een zogenaamde cyclusfilm in te zetten was naar de mening van de Raad op grond van deze amendering overbodig geworden. Hoewel de Exploitantenraad zo min mogelijk wilde tornen aan het algemene begin sel, dat per avond niet meer dan een hoofdfilm zal worden vertoond, was hij niette min geporteerd voor één exceptie ten behoeve van de zogenaamde weekendbiosco- pen in kleinere plaatsen. Deze bioscopen kunnen uiteraard niet van de vele pro- grammeringsmogelijkheden profiteren waarover theaters beschikken die ook op andere dagen worden geëxploiteerd. Daarom achtte de Exploitantenraad het juist, dat bioscopen die doorgaans alleen op zaterdag en zondag zijn geopend, op een van die avonden in plaats van één twee hoofdfilms in vertoning kunnen brengen. Deze uitzonderingsmogelijkheid wilde de Exploitantenraad beperken tot de per manente bioscopen, deel uitmakende van de Afdeling D. Bioscopen, behorende tot de Afdeling C, zouden naar het oordeel van de Raad krachtens dispensatie van het Hoofdbestuur in dezelfde uitzonderingspositie kunnen worden geplaatst, voorzover zij naar genre vergelijkbaar zijn met D-bioscopen. Voorts zouden zij alleen in een gemeente moeten zijn gevestigd of, indien een of meer andere bioscopen in die ge meente zijn gevestigd, deel moeten uitmaken van afzonderlijk gelegen dorpskernen. De Exploitantenraad diende daartoe de nodige amendementen op het Hoofdbe- stuursvoorstel in. Daar de Exploitantenraad zich op het standpunt stelde, dat de consequenties van de gewijzigde opzet van het reglement nog moeilijk waren te overzien, diende hij voorts een amendement in, hetwelk tot strekking had de werkingsduur van het re glement althans voorlopig tot een jaar te beperken. Het Hoofdbestuur heeft de amendementen van de Exploitantenraad van een gun-

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1970 | | pagina 33