van deze bevoegdheid gebruik zullen maken en de situatie van willekeur zal terug
keren die voor de totstandkoming van de Bioscoopwet heerste, staat natuurlijk te
bezien. De mogelijkheid van ingrijpen in bepaalde gemeenten moet evenwel niet
denkbeeldig worden geacht, gelet althans op de opvattingen van sommige burge
meesters in het recente verleden. Het is met het oog hierop, dat de door de regering
voorgestelde regeling inzake de Filmadviescommissie als overgangsmaatregel de be-
drijfsgenoten een oplossing biedt. Dan dient de regeling in kwestie echter wel van
tijdelijke aard te zijn ter overbrugging van het tijdvak voorafgaande aan een her
ziening van de Gemeentewet en teneinde alle betrokkenen gelegenheid te geven na
verloop van tijd voor zichzelf uit te maken, of en zo ja, wanneer van een zodanig
exces sprake is, dat zich strijdigheid met de wet kan voordoen. Alsdan zal ten
aanzien van voorstellingen met films geen andere situatie gelden dan ten aanzien
van het vermaak in het algemeen het geval is. Bovendien moet het voorbehoud
worden gemaakt, dat de toepassing in de praktijk niet zal ontaarden in een stelsel,
waarbij films die niet aan de commissie worden voorgelegd of te wier aanzien de
commissie niet gunstig adviseert, automatisch hetzij door de justitie, hetzij door de
burgemeester als verdacht worden aangemerkt.
Uit het vorenstaande blijkt, dat naar het oordeel van het Hoofdbestuur alleen films
aan de Filmadviescommissie zouden moeten worden aangeboden, waaromtrent ge
rechte twijfel zou kunnen bestaan aangaande een mogelijk overheidsingrijpen. Daar
bij wordt uiteraard gedacht aan een zeer gering aantal films.
De behoefte aan een Filmadviescomissie conform het regeringsontwerp wordt
dezerzijds ten opzichte van een mogelijk justitieel ingrijpen ingevolge het Wetboek
van Strafrecht duidelijk minder gevoeld dan ten opzichte van een eventueel ingrijpen
van de burgemeester. De consequentie van justitieel ingrijpen moet worden aan
vaard, ervan uitgaande, dat een exceptie ten behoeve van filmvoorstellingen niet
haalbaar zal zijn. Er zou trouwens al veel zijn gewonnen, indien men zou kunnen
geraken tot een zekere uniformiteit van optreden der justitiële autoriteiten bij toe
passing van artikel 240 W.v.S.
In het regeringsontwerp is niet alleen sprake van een oordeel van de Filmadvies
commissie aangaande strijdigheid met de strafwet, doch ook omtrent gewelddadig
heden of gruwelen, begrippen die mede door de toegepaste formulering emotioneel
geladen zijn en niet voorkomen in de strafwet. Ongeacht de omstandigheid, dat het
hier bedoelde geweld, voorzover het zich al zal voordoen, vaak onder sexueel sadis
me zal vallen en derhalve reeds door artikel 240 W.v.S. of artikel 221 der Gemeente
wet zal worden beheerst, lijkt het onjuist, dat speciaal bij een regeling op vrijwillig-
heidsbasis formuleringen worden gehanteerd die nieuwe normen introduceren. De
regering zegt in haar toelichting, dat de wettelijke grondslagen voor een represen
tatief optreden van de overheid ter bescherming van zedelijke normen en waarden
thans in discussie zijn. Hierbij wordt kennelijk gedoeld op de werkzaamheid van de
Adviescommissie Zedelijkheidswetgeving. Laat men dan hangende het onderzoek
hierop niet vooruitlopen door middel van in de wet vastgelegde begrippen.
Uit vorenstaande beschouwingen blijkt, dat, ofschoon het Hoofdbestuur niet afwij
zend staat tegenover het door de regering aanhangig gemaakte ontwerp, het niette
min een grotere affiniteit heeft tot het voorstel van de heren Visser en Voogd. Dit
voorstel houdt immers de consequentie in, dat de bevoegdheid van de burgemeester
ex artikel 221 der Gemeentewet komt te vervallen, een consequentie die de regering
blijkens haar ontwerp nog niet heeft kunnen of willen aanvaarden.
Het Voorlopig Verslag van de Bijzondere Commissie uit de Tweede Kamer omtrent
het regeringsontwerp en het Voorlopig Verslag van de commissie omtrent het voor-