A. H. Pieterse van het Bondsbureau als zijn
opvolger in het secretariaat van de bedrijfs
afdeling aan.
De jaarvergadering van 2 juni behandelde
onder andere de reglementaire jaarstukken,
welke werden goedgekeurd. Zij besprak
voorts de agendapunten voor de jaarlijkse
vergadering van de Bondsraad, waaronder
de reglementair voorgeschreven jaarstuk
ken, zulks met uitzondering van het jaar
verslag, dat wel was ontvangen maar voor
de meeste leden te laat om het te bestu
deren.
De Voorzitter gaf in zijn kwaliteit van
Bondspenningmeester een toelichting op de
rekening en verantwoording, de balans, het
voorstel tot het verstrekken van een bij
drage aan het Productiefonds voor Neder
landse films, het voorstel tot het verstrek
ken van voorschotten ten behoeve van de
produktie van films, waarvoor bijdragen uit
het Productiefonds worden verstrekt, als
mede met betrekking tot het contributie-
voorstel en de begroting van ontvangsten en
uitgaven.
De Raad kon zich met deze stukken ver
enigen. Echter werd de vraag gesteld, of de
Weerstandskas als zodanig nog raison d'être
heeft onder de huidige omstandigheden en
zo ja, of de benaming van dit reservefonds
niet zou behoren te worden gemoderniseerd.
De Raad was van oordeel, dat de Weer
standskas als zodanig wel degelijk zou moe
ten worden gehandhaafd, maar dat inder
daad overweging verdient de ouderwetse
benaming Weerstandskas te veranderen.
Dit zou onder de aandacht van het Hoofd
bestuur worden gebracht.
Met de overige agendapunten kon de Raad
zich eveneens verenigen en wel het voorstel
om de heer H. S. Boekman te Amstelveen
te benoemen tot erelid, de kandidatuur van
de heer C. J. Blad voor het Hoofdbestuur
in verband met zijn periodiek aftreden en
de herbenoeming van de periodiek aftre
dende beurscommissarissen, de heren A. J.
Dresscher, C. Hart en R. A. H. Herzet.
NIEUWE EN GEWIJZIGDE
REGLEMENTERING
Op 29 november kwam de Raad in verga
dering bijeen ter bespreking van de voor
stellen van het Hoofdbestuur aan de Bonds
raad, welke behelsden: a. de continuering
van het Reglement Filmvertoning; b. een
wijziging van het Algemeen Bedrijfsregle-
ment; c. de vaststelling van een nieuw re
glement op de Technische Commissie en d.
een wijziging van het Filmbeursreglement.
Met het voorstel sub a ging de Raad ak
koord conform het standpunt der gezamen
lijke afdelingen.
Met betrekking tot het voorstel sub b had
den de Afdelingen B en C zowel amende
ringen voorgesteld als bepaalde wensen ge
uit, die aan een bespreking werden onder
worpen. Een aantal van deze amendemen
ten en wensen werd geheel of in gewijzig
de vorm overgenomen. Zij leidden ertoe, dat
de Raad bij het Hoofdbestuur een amende
ment indiende om in artikel 8 A sub a 1 het
tweede deel van de omschrijving der „kre
dietwaardigheid", beginnende met het
woord „indien" te schrappen, om de Com
missie N.Z. niet aan niet-waterdichte vor
men van kredietverlening te binden. Verder
amendeerde de Raad artikel 9 C in deze zin,
dat hij voorstelde de termijn van veertien
dagen voor het instellen van beroep tegen
beslissingen van het Hoofdbestuur te ver
anderen in eenentwintig dagen als reeds ver
meld voor beroepen bij de Commissie Be
roep Nieuwe Zaken, mede teneinde vergis
singen te voorkomen.
Met betrekking tot het woord „bedrijfstak",
hetwelk overal in het nieuwe reglement was
gehandhaafd, beval de Raad naar aanlei
ding van een wens der Afdeling B het
Hoofdbestuur aan, in overweging te nemen
of dat woord inderdaad niet beter zou kun
nen worden vervangen door „categorie".
Tevens besloot de Raad ingevolge suggestie
der Afdeling B het Hoofdbestuur te verzoe
ken, in de vergadering van de Bondsraad
als overgangsmaatregel notulair te laten
vastleggen, dat aanvragen, waarop pas na
14 december 1972 kan worden beslist, wor
den beoordeeld aan de hand van de nieuwe
bepalingen, behoudens ingeval van hoger
beroep tegen beslissingen die voor genoem
de datum zijn gewezen.
Het voorstel sub c (Reglement Technische
Commissie) leidde ingevolge wensen van
enige afdelingen tot de amendering van ar
tikel 1, behelzende het inlassen van de woor
den „of een andere deskundige op het ge
bied van de bouwkunde", omdat de raad de
voorgestelde keuzemogelijkheid van een ar
chitect als lid der commissie te beperkt
achtte. Voorts gaf de Raad er de voorkeur
aan in artikel 3 scherper te laten uitkomen,
dat het Hoofdbestuur, alvorens het over
verplaatsing van bioscopen beslist, de Tech
nische Commissie moet raadplegen. Van
daar dat hij voorstelde, de bepaling van ar
tikel 3 sub b te splitsen in twee bepalingen,
de eerste uitsluitend van toepassing voor de
Nieuwe Zakencommissies, en de tweede, sub
c, als volgt te doen luiden: „het Hoofdbe
stuur van advies te dienen omtrent techni
sche aangelegenheden in samenhang met de