huurders ernstige bezwaren gemaakt. Toen het Hoofdbestuur een voorstel tot vaststel ling van een gewijzigd Filmbeursreglement bij de Bondsraad aanhangig maakte, bleek niettemin dat daarbij werd voorgesteld in het Reglement de bepaling op te nemen, dat er voortaan in de maanden juni, juli en augustus slechts eenmaal per maand Film beurs zou worden gehouden. De Exploitan- tenraad diende evenwel een amendement in om te bepalen, dat er in de drie zomermaan den eenmaal per veertien dagen een Film beurs zal worden gehouden. Daarmede kon ook de ledenvergadering der Bedrijfsafdeling Filmverhuurders zich verenigen. Voor de verdere nieuwe formele wijzigingen aangebracht in het Filmbeursreglement moge verwezen worden naar het jaarverslag van het Hoofdbestuur. Rest nog te vermelden, dat er op maandag 11 oktober geen Filmbeurs is gehouden met het oog op de Filmweek Arnhem. EXTRA FILMHUUR VOOR EXTRA BIJWERK Herhaaldelijk zijn de leden-filmverhuurders geconfronteerd met het verlangen van leden exploitanten om ter aanvulling van filmpro gramma's, die al een lengte hebben van circa 2800 meter, extra bijwerk geleverd te krij gen, al of niet ter vervanging van filmjour- naals. Aan dit verlangen kan in de meeste gevallen wel worden voldaan, maar de leden filmverhuurders vinden het onredelijk, dat de leden-exploitanten daarvoor geen extra filmhuur willen betalen. Men zal toch moe ten inzien, dat het aanschaffen van meer korte films de filmverhuurders voor nieuwe lasten plaatst en dat de leden-exploitanten die deze filmpjes willen vertonen, daarvoor iets extra's moeten overhebben. Inmiddels heeft het Afdelingsbestuur de aan dacht van het Hoofdbestuur op deze zaak gevestigd en daarbij de vraag opgeworpen, of het niet gewenst is reglementair vast te stellen, hoe lang een hoofdfilm, respectie velijk een filmprogramma exclusief journaal meet zijn voor de toepassing der reglemen tair vastgesteld filmhuurpercentages. FILMHUURBEREKENING Toen op 1 januari 1969 het nieuwe stelsel van heffing van omzetbelasting (B.T.W.) in werking trad, is dat niet gepaard gegaan met een wijziging van het systeem van be rekening van filmhuur op percentagebasis. Ten dele is dat verklaarbaar uit het feit, dat het film- en bioscoopbedrijf al voor die tijd bij de heffing van omzetbelasting van een bijzondere regeling profiteerde, die men als een soort B.T.W. avant la lettre kan be schouwen. De leden-exploitanten betaalden niet over hun gehele omzet, maar slechts over dat deel van hun omzet dat na aftrek van de filmhuur overbleef, omzetbelasting. De leden-filmverhuurders op hun beurt althans wanneer het films betrof waarvoor zij een percentage der filmhuuropbrengst aan de producent of licentiegever hadden te betalen betaalden slechts omzetbelasting over dat deel van hun omzet, dat overbleef na aftrek van de licentiegelden. Vóór 1 januari 1969 betaalden bioscoop exploitant en filmverhuurder ieder hun eigen omzetbelasting (berekend als hiervoren aangeduid), zij het dat als filmhuur van hoofdfilms of programma's een overeengeko men percentage van de recette verschuldigd was en dat van de recette behalve de ver- makelijkheidsbelasting ook een bedrag aan omzetbelasting, zoals in het Aanvullingsreg lement Bondsvoorwaarden is bepaald, werd afgetrokken. In feite vergoedde de filmver huurder dus een deel van de omzetbelasting welke de bioscoopexploitant verschuldigd was. Bij een filmhuurpercentage van 32Vi bijvoorbeeld betekende dat, dat de filmver huurder van de omzetbelasting van 3,24 der netto-recette (4,8 van de recette wel ke de bioscoopexploitant had te betalen na aftrek van de filmhuur) 1,05 voor zijn rekening nam, zodat de verhuurder in feite 31,45 van de recette (zonder aftrek van omzetbelasting der filmhuur) ontving. Na invoering van het B.T.W.-stelsel werd de filmhuurberekening op de oude wijze zij het met een nieuwe schaal voor de aftrek van B.T.W. der recettes voort gezet, zonder dat met het nieuwe sys teem, anders dan door het vermelden van een afgeleid bedrag aan B.T.W. op de recettestaten, rekening is gehouden. Zo werd, toen de B.T.W. 12 ging bedragen, bij een filmhuur van bijvoorbeeld 32Vi vol gens de speciale schaal 7,493 aan B.T.W. van de recette afgetrokken, zodat de ver huurder 2,44 van de recette voor B.T.W. aan de bioscoopexploitant vergoedde. De filmhuur was dan feitelijk 30,06 in plaats van 32Vi%. Bij het oude O.B.-systeem maakte dat een verschil uit van 1,39 Aanvankelijk hebben de leden-filmverhuur ders zich bij deze situatie neergelegd. Toen na afschaffing van deze belasting de B.T.W. op 1 januari 1970 tot 14 werd verhoogd, bleek pas goed, dat het nadelige verschil voor de filmverhuurders bij verhoging van het B.T.W.-tarief steeds groter zou worden. Volgens de bij het 14 B.T.W.-tarief inge voerde nieuwe schaal wordt immers bij een filmhuur van bijvoorbeeld 32J/2 van de

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1971 | | pagina 64