tegelijk met voorstellen om dezelfde wijzi ging in de reglementen der andere bedrijfs afdelingen aan te brengen. Een andere wijziging van het Afdelings reglement is tot stand gekomen in de ver gadering van de Bondsraad van 12 decem ber beogende enige verruiming van de kring der kandidaten voor een benoeming tot bestuurslid of gedelegeerde bij de Bondsraad. Dat houdt verband met de praktijk, dat N.V.'s en B.V.'s, die zelf geen lid van de Bond zijn, als beheersmaat- schappijen van andere N.V.'s of B.V.'s gaan optreden en wel in de hoedanigheid van directeur. Ook werd daarmede de ver kiezing mogelijk gemaakt van hen, die weliswaar geen bestuurder van een stich ting zijn, maar nochtans met de dagelijkse leiding zijn belast. Dezelfde wijziging werd in de reglementen van de andere bedrijfsafdelingen aange bracht. EXTRA FILMHUUR VOOR EXTRA BIJWERK De Bondsraadsvergadering van 20 juni heeft verworpen een voorstel van het Hoofdbe stuur tot wijziging van het Aanvullings reglement Bondsvoorwaarden. Dit voorstel beoogde om toe te staan om, indien de lengte van het totale programma inclusief journaalfilms meer dan 2.9C0 meter be draagt, voor een of meer extra bijfilms een afzonderlijke auteursprijs vast te stellen. Deze afwijzing heeft de verhuurders zeer teleurgesteld, aangezien zij het niet meer dan redelijk vinden, dat de leden-exploitan- ten, die extra bijwerk geleverd willen heb ben, daarvoor ook extra filmhuur betalen. Eenzelfde voorstel werd echter wel door de Bondsraad op 12 december aangenomen. VERNIETIGING VAN UIT DE ROULATIE GENOMEN FILMKOPIEËN In het verslag over 1971 hebben wij reeds vermeld, dat gezocht werd naar een regeling voor het vernietigen van oud filmmateriaal met inschakeling van het Bondsbureau voor het afgeven van certificaten. Overeenkom stig ons denkbeeld heeft het Hoofdbestuur een nieuw reglement ontworpen, het Regle ment inzake het toezicht op de vernietiging van filmkopieën. Uiteraard met volledige instemming van de Bedrijfsafdeling Film verhuurders heeft de Bondsraad het voor stel van het Hoofdbestuur op 20 juni goed gekeurd. EEN NIEUW LID-FILMVERHUURDER Het Afdelingsbestuur heeft ten aanzien van de aanvrage van de heer R. Wijsmuller in Den Haag om van de Commissie Nieuwe Zaken toestemming te verkrijgen voor het exploiteren van een nieuw filmverhuurkan toor een afwijzend standpunt ingenomen. In zijn uitvoerige brief aan de Commissie heeft het Bestuur vermeld, dat het bij de be handeling van vroegere aanvragen betref fende filmverhuurkantoren is opgevallen, dat de Commissie aan een deel van de normen omschreven in artikel 8 van het Algemeen Bedrijfsreglement een betekenis toekent, die afwijkt van hetgeen bij het vaststellen van die normen is beoogd. Im mers, vóór 19 november 1957 bevatte het Algemeen Bedrijfsreglement een bepaling, volgens welke de toestemming voor de ves tiging van een nieuwe zaak moest worden verleend, wanneer „de bestaande bedrijven of bedrijfstakken niet in de behoefte voor zien" en „wanneer van de exploitatie van het bedrijf of de bedrijfstak, waarvoor de aanvrage wordt gedaan, geen overproduktie, excessen op concurrentiegebied, monopolis tische positie, speculatie of dergelijke te duchten zijn." Tegen deze normen werd in 1957 door het Ministerie van Economische Zaken met het oog op de Wet Economische Mededinging bezwaar gemaakt. Het geheel loslaten van de behoeftenorm achtte het Hoofdbestuur niet aanvaardbaar wegens de bijzondere moeilijkheden, waarmede het Nederlandse film- en bioscoopbedrijf sinds jaar en dag te kampen heeft. Het Departement had voor deze moeilijk heden begrip en het heeft zich akkoord verklaard met het opnemen van enige be palingen, die ten aanzien van het film- en bioscoopbedrijf hantering van een gemiti geerde behoeftefactor mogelijk maakten. In het jaarverslag over 1957 heeft het Hoofd bestuur dienaangaande dan ook geconsta teerd: „Voorts werd in het ontwerp tot uit drukking gebracht, dat men zich bij het vestigingsbeleid zou moeten laten leiden door het streven naar een gezonde en nor male ontwikkeling van het film- en bio scoopbedrijf". Die ontwikkeling is naar de mening van het Afdelingsbestuur niet ge diend met een ongebreidelde uitbreiding van het aantal filmverhuurkantoren. Verder is er in voormelde brief na een opsomming van eerder toegelaten nieuwe filmverhuurkantoren verklaard, dat het aan tal filmverhuurkantoren in korte tijd waarbij gedoeld wordt op kantoren, die niet afhankelijk zijn van moedermaatschappijen in het buitenland of die gelieerd zijn met

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1972 | | pagina 68