dat in de twee ledenvergaderingen der Af deling B uitvoerig aandacht werd geschon ken aan voorstellen van het Hoofdbestuur aan de Bondsraad tot wijziging der statuten en wijziging, respectievelijk vaststelling van reglementen. Wij zullen ze derhalve niet al le opsommen. Wel moge er in het bijzonder aan worden herinnerd, dat het voorstel tot vaststelling van een gewijzigd Reglement op de Lijst van Geen Bezwaar mede voort sproot uit het initiatief van onze afdeling. Van verhuurderszijde werden tegen onder delen van de nieuwe reglementering ernsti ge bezwaren ingediend, maar het voorstel werd tenslotte met enige kleine aanpassin gen in de tweede vergadering van de Bonds raad aangenomen. Een ander voorstel, beogende het mogelijk te maken, dat volgens het Aanvullingsregle ment Bondsvoorwaarden de verhuurder voor de levering van extra-bijwerk extra be taling mag verlangen, werd op initiatief van onze afdeling door de Exploitantenraad in deze zin geamendeerd, dat zulks niet het geval zou mogen zijn bij zogenaamde avondvullende hoofdfilms, waarvoor de hoeveelheid bijwerk tezamen met die film voldoende zou behoren te zijn voor het ge ven van één lange voorstelling per avond (of middag) met verhoogde entreeprijzen. Dit amendement werd door Hoofdbestuur en Bondsraad overgenomen. De Afdeling B diende voorts enkele voor stellen in bij de Exploitantenraad tot amen dering van de voorstellen van het Hoofd bestuur aan de Bondsraad en wel a. beogende om niet alleen wat de leden van de Exploitantenraad aangaat, maar ook wat de benoeming van bestuursleden per afdeling betreft deze niet meer te bin den aan het maximum van één vertegen woordiger per lid, gedachtig aan het be perkte kandidatenarsenaal waaruit voor zulke functies moet worden geput; b. beogende, in het tweede voorstel (23 oktober) tot wijziging van de reglementen der drie bedrijfsafdelingen een redactiever- eenvoudiging aan te brengen. De Exploitantenraad nam het sub b ge noemde voorstel over. De Afdeling B heeft de Raad, naar aan leiding van een voorstel om het bijwonen van afdelingsbestuursvergaderingen door de betrokken gedelegeerden reglementair mo gelijk te maken, ter kennis gebracht, dat zij niet alleen achter dit voorstel stond maar bovendien overwoog om te zijner tijd het ombuigen van de functie van gedelegeerde tot die van gewoon bestuurslid aan de orde te stellen. Hierbij ging zij ervan uit, dat de oorspronkelijke bedoeling van deze functie in de praktijk niet tot haar recht was ge komen. BENOEMING BONDSVOORZITTER EN ERELID Met ingang van 1 januari 1973 moest een nieuwe Bondsvoorzitter worden benoemd, ter opvolging van de heer J. G. J. Bosman, die besloten had deze functie per genoemde datum neer te leggen. De afdeling had zich al eerder achter de kandidatuur van de heer J. Nijland uit Den Dolder gesteld, hetgeen mede leidde tot een niet-bindende aanbeve ling van de Exploitantenraad aan de Bonds raad. Het Hoofdbestuur had de Bondsraad voor gesteld om de scheidende Bondsvoorzitter, de heer Bosman, te benoemen tot erelid van de Bond, wegens zijn bijzondere verdien sten. Deze erkende onze afdeling ten volle maar zij meende dat er eigenlijk een onder scheid zou moeten zijn tussen het erelid maatschap van bedrijfsgenoten en de er kenning van verdiensten van niet-leden. Der halve stelde zij de Exploitantenraad de vraag of het niet de voorkeur zou verdie nen een andere eervolle onderscheiding voor laatstbedoelde categorie in te stellen. De Raad was van oordeel dat hiervoor een statutenwijziging nodig zou zijn, waarvoor de tijd ontbrak. FILMHUURBEREKENING EN B.T.W.-AFTREK De Bedrijfsafdeling Filmverhuurders had al vrij lang geleden aangedrongen op herzie ning van het op artikel 10 C van het Aan vullingsreglement Bondsvoorwaarden be rustende systeem van opbrengstberekening door de exploitanten. Deze methode bleek naarmate het percentage omzetbelasting (of wel B.T.W.) omhoog ging, verhoudingsge wijs steeds ongunstiger netto-resultaten voor de filmverhuurders op te leveren. Hoewel onze afdeling, gelijk trouwens alle andere exploitantenafdelingen, van oordeel was, dat er voor het standpunt van de film verhuurders wel iets te zeggen is, vreesde zij terecht, dat invoering van het door de verhuurders voorgestelde systeem van bere kenen op een zodanig verlies van netto opbrengst zou neerkomen, dat zulks voor velen niet te dragen zou zijn. Zij drong aan op het creëren van een voor beide partijen aanvaardbare middenweg, waarnaar allereerst de besturen der beide bedrijfsafdelingen zouden moeten zoeken.

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1972 | | pagina 82