overige zouden geen wettelijke restricties moeten gelden. De commissie was van mening, dat een vertoning van een film in een bioscoop geen onverhoedse con frontatie kan opleveren. Is een film niet goedgekeurd voor jeugdigen, dan is men als bioscoopbezoeker voldoende gewaarschuwd. Deze opvatting, die door het Hoofdbestuur gedeeld werd, is uit een oogpunt van rechtszekerheid van groot belang voor bioscoopexploitanten. Wat betreft het tweede uitgangspunt, de be scherming van jeugdige personen, bepleitte de commissie op het terrein van de film de instelling van een jeugdfilmkeuring die beoordeelt welke films toelaatbaar zijn voor jeugdigen. De Commissie plaatste de leeftijdsgrens voor de volwassen heid bij 16 jaar, maar achtte het gewenst ten aanzien van het bioscoop bezoek een tweede grens van 12 jaar aan te bevelen, aangezien anders de vertoningsmogelijkheden van films voor de oudere jeugd (12 tot 16 jaar) te zeer zouden worden medebepaald door hetgeen voor kinderen (onder 12 jaar) aanvaardbaar wordt gevonden. Ook het Hoofdbestuur had om deze reden ge pleit voor twee grenzen, waarbij de keuze mede op 12 en 16 jaar is gevallen uit een praktisch oogpunt van de controlemogelijkheid. De Adviescommissie Zedelijkheidswetgeving heeft zich in dit tweede interim rapport niet uitgelaten over de bevoegdheid van de burgemeester ex artikel 221 van de Gemeentewet. Wederom werd het stil rond de filmkeuring. Op 18 september 1974 verscheen de Memorie van Antwoord inzake het initiatief voorstel Bioscoopwet 1971. Als mede-ondertekenaar van Drs. J. J. Voogd was de heer Visser inmiddels vervangen door Mej. Mr. A. M. Goudsmit, die kort daarna werd opgevolgd door Mevr. Mr. R. M. Haas-Berger (evenals de heer Voogd lid van de Partij van de Arbeid). Het Voorlopig Verslag had de ondertekenaars van Georg Bruens in „Elckerlyc" (Jos Stelling Filmprodukties B.V.)

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1975 | | pagina 21