Sociale aangelegenheden C.A.O. VOOR HET BIOSCOOPBEDRIJF In de Sociale Commissie voor het Bioscoopbedrijf deed zich slechts één mutatie voor, namelijk de vervanging van de heer H. J. P. Michielsen van de Katholieke Bond A.G.V., door de heer G. B. de Graaff. Met inbegrip van deze wijziging zag de commissie er in 1975 als volgt uit: W. F. Dubbeldeman, voorzitter, F. E. Brave, H. Miedema en Drs. C. A. Voskuil, leden-werkgevers, alsmede G. B. de Graaff en J. J. van der Veer, leden, W. P. van Santé en J. J. Arens, plaatsver vangende leden-werknemers, namens de Katholieke Bond A.V.G. en H. J. P. van der Hilst en L. H. Röttger, leden, J. van Helden en A. Palsgraaf, plaatsvervangen de leden-werknemers, namens de N.V.V.-Bond „Mercurius". Secretaris: L. Claas- sen. Er zijn gedurende het verslagjaar twee vergaderingen gehouden, waarin de ge bruikelijke verlenging van de C.A.O. en de eventuele aanpassing respectievelijk verbetering van de arbeidsvoorwaarden aan de orde kwamen. In de eerste ver gadering, die plaatsvond op 2 april, werden werkgevers en werknemers het slechts over een aantal zaken eens, hetgeen ertoe leidde, dat de werknemers zich hun medewerking aan verlenging van de C.A.O. voorbehielden. Het Hoofdbestuur heeft derhalve op 9 mei een rondschrijven aan de bioscoop ondernemers laten uitgaan, waarin werd geadviseerd om, in afwachting van een eventuele verlenging van de C.A.O., de tekst van de intussen geëxpireerde C.A.O. te blijven hanteren en een aantal verbeteringen, waarover wel overeenstemming was bereikt, op basis van vrijwilligheid tot stand te brengen. Nadat van de betrokken werknemersorganisaties in juni bericht was ontvangen, dat men, na intern beraad, alsnog bereid was de C.A.O. voor een jaar te ver lengen op basis van hetgeen in de vergadering van 2 april was bereikt, werd het advies bij rondschrijven van 25 juni omgezet in een C.A.O.-verplichting, waarbij tevens nog enige nadere toelichting is gegeven over gebleken onjuiste interpretatie van de voorgaande aanwijzingen. Op 1 december vond een tweede vergadering plaats inzake de onderwerpen, die tijdens het voorgaande overleg op verzoek van de werkgevers-gedelegeerden voor nader beraad waren aangehouden, maar ook ditmaal werd geen overeenstemming bereikt. Hierbij speelde de omstandigheid een rol, dat de regering aan het einde van het jaar een loonbesluit had uitgevaardigd, waardoor het loonbeleid tot 1 juli 1976 voor alle Nederlandse werknemers was vastgelegd. Er was aldus sprake van een status-quo. De in 1975 tot stand gekomen verbeteringen kunnen als volgt worden samengevat: a. Er is per 1 april een prijscompensatie gegeven van 3,66%, met een vloer van f 160,per procent per jaar. Daarbij is de bestaande toeslag van 45,per maand krachtens de Machtigingswet 1974, in het loon verwerkt en werd bovendien een initiële loonsverhoging van 1,5% doorgevoerd. Per 1 oktobei is vervolgens een prijscompensatie verleend van 4,77%, ditmaal met een vloer van 175,per procent per jaar. b. De vakantietoeslag is verhoogd van 7 tot 7,5%; de werktijd is verkort van 42 tot 41 uur per week en de vakantie is verlengd met een dag. Het wettelijk minimumloon is per 1 januari 1975 verhoogd met 5,3%, per 1 april met 1,7% en per 1 juli met 5,4%, terwijl tegen het einde van het verslagjaar bekend was, dat per 1 januari 1976 een verhoging van dit loon met 7,1% zou

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1975 | | pagina 33