De in het vorige jaarverslag gememoreerde voorbereiding van modellen voor algemene voorwaarden, alsmede percentage- en vaste- prijs-contracten voor de overdracht door leden-filmverhuurders aan derden van ex ploitatierechten van films op 16 mm-for- maat ten behoeve van non-commerciële vertoningen, werd afgerond met een voor stel aan de leden om de door het Bestuur voorgelegde ontwerpen goed te keuren. Dit voortsel werd aangenomen, zij het met enige algemeen aanvaarde kleine wijzigin gen. De in de ledenvergaderingen van 26 maart en 12 december verder nog behandelde onderwerpen zijn, behoudens het volgende, weergegeven onder de verschillende hoof den. Het verslag van hetgeen in de jaarvergade ring aan de orde kwam moge voor wat dit hoofdstuk betreft, worden besloten met het memoreren van het feit, dat de heer J. P. M. A. Smulders al zovele jaren bestuurs lid, respectievelijk voorzitter van de Be drijfsafdeling Filmverhuurders zijn be stuursfunctie wegens het verlies van de sta tutaire vereisten daarvoor, moest neerleggen ingaande 30 april 1975, de dag na de jaar lijkse vergadering van de Bondsraad. Daartoe was mede nodig, dat in deze vaca ture ingaande genoemde datum zou worden voorzien door de benoeming van een nieuw bestuurslid. Bovendien moest de ledenver gadering een nieuwe voorzitter benoemen, alles overeenkomstig het onder het hoofd: „Samenstelling Colleges" gememoreerde. De vice-voorzitter, de heer W. Hemelraad, richtte zich tot de scheidende voorzitter. Hij schetste hem als een man van grote kwaliteiten, doortrokken van diepgaande be langstelling voor het film- en bioscoopbe drijf en de organisatie, welke hij in tal van functies diende. Hij noemde hem een voor beeld voor volgende voorzitters, respectie velijk bestuurders ten aanzien van de bena dering van bedrijfs- en organisatorische problemen. Als blijk van de waardering van de leden voor hun scheidende voorzitter, overhandig de hij de heer Smulders een enveloppe met inhoud, waaraan alle leden hadden bijge dragen. De heer Smulders bleek deze geste hogelijk te waarderen en verklaarde in de toekomst steeds plezierige herinneringen te zullen be waren aangaande zijn werk voor de afde ling en de vele contacten met bedrijfsge- noten in diverse Bondscolleges. SAMENSTELLING COLLEGES Zoals hiervoor reeds vermeld trad de heer J. P. M. A. Smulders af als directeur van de City Verhuur Maatschappij en de daar mede gelieerde vennootschappen, als ge volg waarvan hij de vereisten verloor voor de vervulling van Bondsfuncties. De daar door o.a. ontstane tussentijdse vacature in het Bestuur onzer bedrijfsafdeling werd ver vuld door de benoeming van de heer B. H. Wilton, president-directeur van genoemd concern, als bestuurslid. De heren J. Arkenbout, A. J. J. Duyvesteyn, P. J. N. R. Ooms en P. Silvius, die perio diek aftredend waren, werden bij enkele kandidaatstelling herbenoemd in de jaar vergadering van 26 maart. In de vacature van voorzitter, ontstaan door het aftreden van de heer Smulders, werd benoemd de heer W. Hemelraad, tot dan toe vice-voorzitter. In de daardoor ontstane vacature van vice-voorzitter benoemde het Bestuur de heer A. J. J. Duyvesteyn. Het Bestuur bestond op 31 december van het verslagjaar uit de volgende personen: W. Hemelraad, voorzitter; A. J. J. Duyvestyn, vice-voorzitter; J. Arkenbout, penningmees ter; P. J. N. R. Ooms, L. J. Paerl, P. Silvius en B. H. Wilton, leden. De heer D. J. van Leen was gedelegeerde van de afdeling in de Bondsraad, als bedoeld in artikel 12 van het afdelingsreglement. Door de benoeming van de heer W. Hemel raad tot voorzitter der Bedrijfsafdeling werd hij qualitate qua lid van het Presidium van de Nederlandse Bioscoopbond. Het Bestuur adviseerde het Hoofdbestuur met betrekking tot benoeming in Bondscol leges o.a. in de Commissie Nieuwe Zaken en de arbitragecolleges, wegens vacatures, o.a. ontstaan door het uittreden van leden als de heren Smulders en Schimmel. FILMHUUR KLEINERE BIOSCOPEN In het vorige jaarverslag is gememoreerd, dat met medewerking van de filmverhuur ders aan de lastenverlichting voor bioscopen met een omzet van minder dan l°/oo van de gemiddelde totale bedrijfsomzet, berekend over een periode van drie jaar, tot een voorlopige verlaging voor bepaalde film- huurmaxima was gekomen, aflopend op 1 juli 1976, tenzij (bij niet al te grote nadelen voor de filmverhuurders) besloten zou wor den deze maxima te continueren. Uit een vergelijking van de gemiddelde filmhuurpercentages over 1975 blijkt duide lijk, dat de nieuwe regeling gunstig was voor de kleine zaken.

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1975 | | pagina 62