Mundofilm N.V. voor de film „Blokken-
mat", die in opdracht van de Combinatie
Dijkbouw Oosterschelde, Burgh-Haamstede,
was vervaardigd. De belangstelling van de
kant van het bedrijfsleven was wederom
zeer bevredigend, zodat het voor de hand
ligt op de ingeslagen weg voort te gaan.
De opvattingen van de Nederlandse Selec
tiecommissie stemden kennelijk voor een
groot deel overeen met die van de Interna
tionale jury's in Montreux, aangezien tijdens
dat festival de hoogste onderscheiding in
de categorieën van films bestemd voor een
algemeen publiek, de „Grand Prix", ten
deel viel aan de film, die in Eindhoven de
„Prix d'Amsterdam" verwierf, te weten „De
dorst van de Rijnmond". Ook de film
„Blokkenmat" werd in Montreux bekroond,
en wel met een derde prijs in zijn categorie.
Verder vond in de periode van 25 septem
ber tot en met 1 oktober de 10e Internatio
nale Filmweek in Arnhem plaats, waarin
twee Nederlandse speelfilms in première
kwamen, te weten „Heb medelij, Jet", van
Rob du Mée/Parkfilm B.V. en „Dokter
Pulder zaait papavers" van Bert Haanstra
Films B.V. Daarnaast liepen in het traditio
nele programma „Open Doek" 34 korte
films in een 12 uur durende non-stop ver
toning, waaronder 11 opdrachtfilms, afkom
stig van afdelingsleden. Ook dit programma
mocht zich in een grote belangstelling ver
heugen.
Op 5 oktober is vervolgens in Den Haag
een groots opgezette „Dag van de korte
film" georganiseerd, en wel door de Rijks
voorlichtingsdienst. Voor deze dag was een
omvangrijke publiciteitscampagne gevoerd
en dit leidde tot een enorme belangstelling.
Zo groot zelfs, dat men in sommige zalen
het publiek niet bergen kon, waardoor het
nodige ongenoegen ontstond. Niettemin
was deze dag een uitstekende propaganda
voor het medium korte film, die zeker her
haling verdient. Van de kant van de afde
ling was de nodige medewerking verleend
ten behoeve van de vertoning van een aan
tal opdrachtfilms.
BESTUURSWERKZAAMHEDEN
Met inbegrip van de mutaties, genoemd on
der de rubriek „ledenvergaderingen" was
het Bestuur in 1975 samengesteld uit de
heren G. F. de Clerck, voorzitter, Y. Brusse,
vice-voorzitter, A. W. H. Kommer, pen
ningmeester, B. Haanstra, Ch. Huguenot van
der Linden, G. J. J. M. Raucamp en C.
Treffers. Als secretaris fungeerde de heer
L. Claassen. Als gedelegeerde in de Bonds
raad trad op de heer G. J. J. M. Raucamp.
Het Bestuur kwam negenmaal in vergade
ring bijeen en behandelde daarbij talrijke
zaken. Het verzoek om een vertegenwoor
diger van de hoofdfilmproducenten in het
Hoofdbestuur opgenomen te krijgen leverde,
naarmate de besprekingen over dit onder
werp in het Hoofdbestuur vorderden, tel
kenmale de nodige gespreksstof op en werd,
eigenlijk onverwacht, tegen het einde van
het jaar met een negatieve beslissing afge
rond. Het Hoofdbestuur nam in meerder
heid het standpunt in, dat de economische
omvang van de speelfilmproduktie, ten op
zichte van de overige bedrijfstakken, voor
alsnog geen eigen vertegenwoordiger in het
Hoofdbestuur rechtvaardigde. Wel was men
het er in de loop van de besprekingen over
eens geworden, dat de afdeling via haar
voorzitter ook in het Presidium vertegen
woordigd zou moeten zijn en werd besloten
in de eerstvolgende vergadering van de
Bondsraad een dusdanig voorstel aanhangig
te maken.
Het Bestuur nam de afwijzende beslissing
ten aanzien van de uitbreiding van het aan
tal Hoofdbestuursvertegenwoordigers niette
min hoog op en vroeg, na overleg met de
sectie hoofdfilmproducenten, om een nader
gesprek met het Hoofdbestuur, teneinde zijn
wensen in deze andermaal te kunnen beplei
ten respectievelijk verduidelijken. Dit ge
sprek heeft gedurende het verslagjaar niet
meer plaatsgevonden.
Een tweede zaak, die het Bestuur vrij lang
heeft beziggehouden, was de mededeling
van BUMA, dat de tot dusverre bestaande
kopie-regeling, zou worden vervangen door
een geheel gewijzigd retributiesysteem,
waarbij per film in het vervolg een bedrag
van 108,betaald zou moeten worden,
welk bedrag via de opdrachtgever zou wor
den geïncasseerd. Een Bestuursdelegatie
heeft over deze zaak met BUMA-vertegen-
woordigers gesproken, waarbij is vastge
steld, dat het 108,tarief overeen kwam
met bestaande minima op andere terreinen
van muziek-reproduktie. Er werd tenslotte
afgesproken, dat de vergoeding zou worden
berekend óf over het aantal kopieën, waar
in beschermde muziek voorkomt, óf over
het aantal afspeelapparaten, waarmede de
films vertoond worden. Er zou daarbij
steeds het laagste aantal in aanmerking wor
den genomen, met dien verstande, dat wan
neer een bedrijf met drie projectoren werkt
en over tien films beschikt per jaar een
aanslag zou plaatsvinden van driemaal
108,over de projectoren. De incasse-
ring zal via de opdrachtgevers plaatsvinden