Fonds kunstzinnige films
Op 5 augustus beëindigde de heer Bosman zijn
werkzaamheden voor het fonds. Tevens vond
die dag met het oog op de beëindiging van
zijn functie een informele bijeenkomst plaats
in de Cinetone Studio's met de producenten
en filmers, die met financiële steun van het
Productiefonds films hebben gemaakt.
Naar gelang er op grond van ingediende
aanvragen behoefte aan bestond kwam het
bestuur van het Productiefonds in vergadering
bijeen. Dit betekende in de praktijk, dat in 1976
zes vergaderingen werden gehouden, drie in
het eerste halfjaar en drie in het tweede halfjaar.
Aan zeven hoofdfilms en twee jeugdfilms werd
een financiële bijdrage in de produktiekosten
verleend. Eén van deze bijdragen moest weer
worden ingetrokken wegens uitstel voor onbe
paalde tijd van de desbetreffende film. Al deze
films ontvingen tevens een Cinetonekrediet.
Een dergelijk krediet werd tevens toegekend
aan een film, waarvoor men zich in een ver
gevorderd stadium van de produktie ten be
hoeve van de afwerkingskosten tot het Produc
tiefonds had gewend. In een vijftal gevallen
kon om uiteenlopende redenen niet positief op
de aanvrage om een financiële bijdrage in de
produktiekosten worden beslist.
De première van de zes speelfilms als voren
bedoeld zal in 1977 plaatsvinden. Van de twee
jeugdfilms kwam een nog in december in
première; de première van de andere jeugd
film wordt in 1977 verwacht. Van de films die
in een eerder jaar een financiële bijdrage ont
vingen beleefden vier in het verslagjaar hun
première, benevens een jeugdfilm.
De voorbereiding van nieuwe speelfilmprojek-
ten werd evenals in voorgaande jaren ge
stimuleerd door het verstrekken van voor
schotten voor het uitwerken van scenario's en
in veel gevallen tevens voor daarmede samen
hangende voorbereidingskosten. In totaal
werden 17 dergelijke voorschotten verstrekt.
In 13 gevallen kon het bestuur in het eerste
stadium van de voorbereiding geen middelen
van het fonds ter beschikking stellen. Tenslotte
heeft het bestuur van het Productiefonds zich
genoodzaakt gezien te reageren op het advies
,,Produktiefonds" gedateerd 2 augustus 1976,
dat de Raad voor de Kunst aan de Minister
van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk
heeft aangeboden. Dit advies dat geheel buiten
medeweten van het bestuur tot stand was ge
komen en waarvan het ook niet in kennis is
gesteld, was ter kennis van het bestuur geko
men door de publicatie in het bulletin van de
Raad voor de Kunst. Dit advies oordeelde het
bestuur in het kader van de werkzaamheid van
het Productiefonds dermate ingrijpend, zonder
dat het een gefundeerde motivering daarvoor
geeft, dat het bestuur zich genoodzaakt zag
ongevraagd uitvoerig op het advies te reageren.
Het bestuur stelde zich daarbij volstrekt afwij
zend op tegenover het voorstel van de Raad
voor de Kunst de subsidiëring van de korte
film en die van de speelfilm in één fonds te ver
enigen, en moest in zijn beschouwingen over de
verschillende onderdelen van het advies vele
vraagtekens plaatsen bij hetgeen daarin gepo
neerd wordt.
Ook het Hoofdbestuur heeft het advies van de
Raad voor de Kunst in studie genomen. Naar
het oordeel van het Hoofdbestuur draagt het
advies op geen enkele wijze bij tot een verbe
tering van de bestaande situatie op het terrein
van de hoofdfilmproduktie.
De daarin neergelegde gedachten met betrek
king tot de functionering van het Productiefonds
zijn praktisch nauwelijks uitvoerbaar en houden
geen rekening met de uiterst gecompliceerde
problematiek van de hoofdfilmproduktie. Het
Hoofdbestuur zal zijn standpunt alsnog ter ken
nis van de minister brengen.
De organisatie heeft het wenselijk geoordeeld
voorzieningen te treffen ter bevordering van de
invoer en de vertoning in Nederlandse bio
scopen van waardevolle kunstzinnige films, wier
exploitatie bijzondere financiële risico's mee
brengt. Daartoe heeft het Hoofdbestuur het
Fonds Kunstzinnige Films ingesteld met het
oogmerk de import van het onderhavige genre
films voor de leden-filmverhuurders aantrek
kelijker te maken. Uit het fonds worden rente
loze kredieten verstrekt ten behoeve van het
vertoningsgereed maken van een film (kopie
materiaal, ondertiteling en dergelijke). Voor
de verwerving van licentierechten worden geen
gelden verstrekt, daar zulks zou kunnen in
grijpen in de concurrentieverhoudingen. De
verstrekte voorschotten worden door de film
verhuurder terugbetaald uit een eventueel
batig saldo van filmhuuropbrengsten en licen
tieverplichtingen en wel door middel van een
procentuele afdracht van dat batig saldo.
In de jaren 1974, 1975 en 1976 is door de
Bondsraad jaarlijks een bedrag van 40.000,
beschikbaar gesteld ten behoeve van het fonds.
Daar het fonds eerst eind 1974 is gaan functio
neren en ten aanzien van enige films geheel
of gedeeltelijk terugbetalingen zijn verricht,
beschikte het fonds eind 1976 nog over een
beperkt bedrag.
11