1961 tot .technische herziening" van de Bio
scoopwet, in deze nota heeft het Hoofdbestuur
tevens bezwaar gemaakt tegen het zijns inziens
verouderde stelsel van gemeentelijke bioscoop
vergunningen en de gemeentelijke nakeuring.
De Tweede Kamer besloot de behandeling van
het wetsvoorstel te schorsen, omdat zij met
onze organisatie van oordeel was, dat een her
ziening ten principale diende te worden over
wogen. Medio 1966 stelde de toenmalige Minis
ter van Binnenlandse Zaken de Adviescom
missie Filmkeuring in, ook bekend onder de
naam Commissie-Witte. In 1969 adviseerde de
Commissie-Witte de filmkeuring voor vol
wassenen af te schaffen. Zij wilde echter het
toezicht van de burgemeester op openbare film
voorstellingen krachtens artikel 221 der Ge
meentewet laten het leven.
De op 1 mei 1970 door de regering inge
stelde Adviescommissie Zedelijkheidswet-
geving, die tot taak kreeg de gehele zedelijk-
heidswetgeving met inbegrip van de filmkeuring
aan een studie te onderwerpen, heeft nog in
1970 in een eerste interim-rapport geadviseerd
de leeftijdsgrenzen bij een afschaffing van de
filmkeuring voor volwassenen, in afwachting
van haar definitieve advies, te handhaven op 14
en 18 jaar. Voorts beval zij de regering aan om,
na afschaffing van de filmkeuring voor volwas
senen, een adviescommissie in het leven te roe
pen die op vrijwillige basis geraadpleegd zou
kunnen worden met het oog op eventuele juri
dische consequenties van de openbare verto
ning yan bepaalde films. Het was de bedoeling
dat de door deze commissie toelaatbaar geoor
deelde films gevrijwaard zouden zijn zowel van
een justitieel ingrijpen ex artikel 240 van het
Wetboek van Strafrecht als van een ingrijpen
door een burgemeester ex artikel 221 van de
Gemeentewet.
Gebruikmakend van de door vorengenoemde
commissies verstrekte ad viezen heeft de rege
ring in november 1970 een wetsontwerp aan
hangig gemaakt tot vervanging van de Bio
scoopwet door een Wet Jeugdfilmkeuring. De
filmkeuring voor volwassenen, de gemeente
lijke nakeuring en .het gemeentelijk vergun
ningstelsel zouden verdwijnen, maar een keu
ring voor jeugdigen, op basis van de leeftijds
grenzen 14 en 18 jaar, werd gehandhaafd. Ook
de suggestie van de instelling van een vrijwillig
te raadplegen filmadviescommissie werd in het
wetsontwerp van de regering opgevolgd, zij het
slechts als een voorlopige regeling voor vijf
jaar.
Eveneens in november 1970 kwamen de Ka
merleden Drs. E. Visser en Drs. J. J. Voogd
met een initiatief-voorstel voor een Bioscoop
wet 1971, die van het regeringsvoorstel afweek
in zoverre, dat er slechts één leeftijdsgrens (van
14 jaar) zou zijn, dat er geen filmadviescommis
sie in het leven zou worden geroepen en dat
artikel 221, tweede lid, van de Gemeentewet
(de bevoegdheid van de burgemeester om op
te treden tegen vertoningen „strijdig met de
openbare orde of zedelijkheid") zou worden ge
schrapt.
De Voorlopige Verslagen van de Tweede Kamer
aangaande het regeringsvoorstel en aangaande
het initiatief-voorstel zijn beide verschenen op
24 maart 1971. Er bleek een zodanige ver
deeldheid van opvattingen, dat een voorkeur
van de Kamer voor een van de ontwerpen niet
viel af te leiden.
Het werd een tijdlang stil rond de filmkeuring.
Op 2 augustus 1973 verscheen een tweede
interim-rapport van de Adviescommissie Zede-
lijkheidswetgeving, mede gebaseerd op een uit
voerige nota van het Hoofdbestuur van begin
1973 inzake de zijnerzijds gewenst geoordeelde
herzieningen. Het rapport gaat ten aanzien van
de pornografie uit van de gedachte, dat vol
wassenen voor zichzelf moeten uitmaken, of zij
al dan niet van pornografie wensen kennis te
nemen. Naar de mening van de adviescommis
sie dient de zedelijkheidswetgeving op het stuk
van pornografie twee principes te hebben: het
tegengaan van onverhoedse confrontatie en de
bescherming van jeugdige personen. Voor het
overige zouden geen wettelijke restricties moe
ten gelden. De commissie was van mening,
lat een vertoning van een film in een bio
scoop geen onverhoedse confrontatie kan op
leveren. Is een film niet goedgekeurd voor
jeugdigen, dan is men als bioscoopbezoeker
voldoende gewaarschuwd. Deze opvatting, die
door het Hoofdbestuur gedeeld werd, is uit
een oogpunt van rechtszekerheid van groot be
lang voor bioscoopexploitanten. Wat betreft het
tweede uitgangspunt, de bescherming van
jeugdige personen, bepleitte de commissie op
het terrein van de film de instelling van een
jeugdfilmkeuring die beoordeelt welke films toe
laatbaar zijn voor jeugdigen. De commissie
plaatste de leeftijdsgrens voor de volwassen
heid bij 16 jaar, maar achtte het gewenst ten
aanzien van het bioscoopbezoek een tweede
grens van 12 jaar aan te bevelen, aangezien
anders de vertoningsmogelijkheden van films
voor de oudere jeugd (12 tot 16 jaar) te zeer
zouden worden medebepaald door hetgeen
voor kinderen (onder 12 jaar) aanvaardbaar
14