averechts gevolg zou kunnen hebben, zeker in
een overgangsperiode. Justitie en het film- en
bioscoopbedrijf hebben immers geen enkele
ervaring met de toepassing van artikel 240 Wet
boek van Strafrecht met betrekking tot film.
Daarbij komt nog, dat gedurende het gehele
bestaan van de cinematografie film en bio
scoopvoorstellingen scherper zijn benaderd
dan andere geestesuitingen of openbare voor
stellingen.
Hoewel tal van Kamerleden voor onze opvat
tingen begrip hadden, meenden zij nochtans,
mede gelet op het soepele beleid van Justitie
ten aanzien van pornografie, dat ook bij hand
having van artikel 240 W. v. S. geen moeilijk
heden van betekenis waren te verwachten.
Overigens heeft de Tweede Kamer wel bij de
regering krachtens een motie-Wiegel (V.V.D.)
aangedrongen op de spoedige indiening van
een wetsvoorstel tot herziening van het genoem
de artikel van het Wetboek van Strafrecht.
In de loop van juni 1975 is het initiatief-voorstel
uitvoerig besproken en op enige punten ge
amendeerd.
De belangrijkste amendering had betrekking op
de leeftijdsgrens. In het wetsontwerp was voor
zien in een enkele grens van 14 jaar. Door de
heer H. Wiegel was een amendement ingediend
tot verhoging van de grens tot 16 jaar. De heer
H. A. de Boer (A.R.) wilde die grens zelfs bij
18 jaar leggen.
De Bond heeft zich direct na de indiening van
de amendementen van de heren Wiegel en
De Boer met een brief tot de Tweede Kamer
gewend met het dringende verzoek bij aan
vaarding van één grens van 16 jaar of een
hogere grens een tweede lagere grens vast te
stellen. De indieners van het wetsvoorstel
bleken de opvattingen van onze organisatie
geheel te delen en besloten, nadat het amende
ment van de heer Wiegel betreffende één
leeftijdsgrens van 16 jaar was aangenomen,
een nota van wijzigingen in te dienen, waarbij
een tweede grens van 12 jaar werd ingevoegd.
Deze nota werd eveneens door de Kamer
aangenomen.
Op 25 juni 1975 heeft de Tweede Kamer de
Wet op de Filmvertoningen aangenomen met
77 stemmen voor en 47 stemmen tegen. Op
2 december 1975 heeft ook^de Eerste Kamer
de wet aangenomen, zelfs nog met een ruimere
meerderheid, namelijk 44 stemmen voor en 19
stemmen tegen. Ook de Eerste Kamer nam een
motie aan, namelijk van de heer Feij (V.V.D.
waarin de regering werd verzocht op korte ter
mijn een wetsvoorstel in te dienen om het
verouderde en nauwelijks meer te hanteren
artikel 240 Wetboek van Strafrecht te herzien.
Het uitblijven van een concretisering van het
aangenomen wetsvoorstel heeft in de loop van
1976 een aantal leden van de Tweede en
Eerste Kamer aanleiding gegeven zich ter zake
„Alle dagen feest"
16