Televisie Uit de brief van de procureurs-generaal blijkt, dat wij destijds niet ten onrechte in onze nota aan de Tweede Kamer onze vrees hebben ge uit over de situatie die na de afschaffing van de Bioscoopwet zou kunnen ontstaan. De brief in kwestie kan worden gezien als een reactie op het feit, dat enige bedrijfsgenoten in de loop van 1976 niet door de filmkeuring toegelaten pornografische films zijn gaan vertonen. Zij hadden hiervoor verschillende overwegingen, namelijk: a. de steeds grotere vrijmoedigheid waarmede het laatste decennium in boeken, in tijd schriften, in films, op het toneel of via de televisie afbeeldingen of teksten over het sexuele leven werden gepresenteerd; b. de hiermede gelijke tred houdende ver soepeling van het opsporings- en vervol gingsbeleid van justitie in het algemeen met betrekking tot de artikelen 239 en 240 van het Wetboek van Strafrecht (regelende openbare schennis van de eerbaarheid en de „pornografie"); c. het niet optreden door justitie tegen de open bare vertoning van pornofilms in zalen die niet door het georganiseerde bioscoopbedrijf worden geëxploiteerd; d. het besluit van het parlement om de Bios coopwet af te schaffen en de vertoning van films aan volwassenen vrij te laten. Hoewel het parlement de zedelijkheidswetgeving, verankerd in de Strafwet, niet heeft ge wijzigd, mag worden aangenomen, dat het geen loos gebaar heeft willen maken en een reële vrijheid voor de openbare filmvertoning heeft willen scheppen. Het valt te begrijpen, dat de brief van de procu reurs-generaal bij ons als een bom is ingesla gen. Dat is trouwens bepaald niet alleen bij onze bedrijfsgenoten gebeurd, zoals blijkt uit de reacties van de kant van de publiciteitsmedia, die aan deze zaak bijzonder veel aandacht hebben besteed. Vanwege de organisatie zijn de leden van de Bond onmiddellijk in kennis gesteld van de consequenties van de ver toning van ongekeurde pornofilms vanaf 1 januari 1977. Daarnaast heeft het Hoofd bestuur zich uitvoerig beziggehouden met de vraag, welk beleid de Bond en zijn leden zullen hebben te voeren met het oog op de actie van de procureurs-generaal. Gezien de korte tijd die in de loop van het verslagjaar nog resteerde, zullen de activiteiten van Bondswege ter zake eerst in 1977 merkbaar zijn. Het aantal televisietoestellen in ons land is ge stegen van 3.645.948 op 1 januari 1976 tot 3.754.098 op 1 januari 1977, hetgeen over eenkomt met een stijging van drie procent. In de loop van 1976 heeft overleg plaats gehad met de Nederlandse televisie omtrent de voorziening met bioscoopfilms conform het gentlemen's agreement tussen de N.O.S. en de omroepverenigingen aan de ene kant en de Nederlandse Bioscoopbond aan de andere kant. Op verzoek van de televisie werd de mogelijkheid om bioscoopfilms op het week einde uit te zenden enigszins' verruimd. Van wege de sterke concurrerende invloed van de uitzending van bioscoopfilms door de televisie in het algemeen en van een zodanige uitzen ding op het weekeinde in het bijzonder heeft het Hoofdbestuur er bij de andere partij op aan gedrongen van de mogelijkheid tot verruiming een voorzichtig gebruik te maken en de populai re bioscoopfilm bij voorkeur niet op het week einde uit te zenden. Een en ander geldt met name ook voor de feestdagen. „Max Havelaar" 19

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1976 | | pagina 19