Sociale aangelegenheden CAO voor het bioscoopbedrijf Als gevolg van de bekende overheidsmaat regelen op het gebied van loon- en andere ar beidsvoorwaarden konden er in de CAO voor het bioscoopbedrijf geen wijzigingen worden aangebracht, zodat het gebruikelijke overleg in zake dit onderwerp achterwege moest blijven. De bestaande CAO was per 1 april formeel door de betrokken werknemersorganisaties opge zegd, maar dit had geen praktische gevolgen. Het wettelijk minimumloon werd per 1 januari verhoogd met 7,1%; per 1 april vond een loon- compensatie plaats van 4,17%, betrekking hebbende op de referentieperiode juli/decem ber 1975; per 1 oktober moest een wettelijke toeslag van 30,— bruto per maand aan het loon worden toegevoegd en in november werd bekend, dat over de laatste twee maanden van het jaar een uitkering ineens ter grootte van 60,bruto, eventueel in gelijke delen over de maanden november en december te verde len, moest worden uitgekeerd, zulks ter hand having van de koopkracht der werknemers. Tegen het einde van het verslagjaar was bekend, dat per 1 januari 1977 het wettelijk minimumloon zou worden verhoogd met 4,6%. Zoals gezegd kon dus niet over CAO-kwesties worden vergaderd, maar de Sociale Commissie voor het Bioscoopbedrijf kwam in 1976 toch bijeen, teneinde zich op verzoek van een Bondslid uit te spreken over een loongeschil met een werknemer, die arbeidsongeschikt was geworden. Aangezien de Commissie zich op grond van het te dezer zake in de CAO be paalde, niet bevoegd achtte een bindende uit spraak te doen, werd volstaan met het uit brengen van een advies aan de betrokken par tijen. Dit leidde ertoe, dat het geschil in kwestie later in der minne kon worden opgelost. In deze vergadering werd tevens voorzien in de voorzittersvacature, die was ontstaan door het aftreden van de heer W. F. Dubbeldeman. De heer H. Miedema, die reeds lid van de Commissie was, werd als zodanig gekozen. De opengevallen plaats werd bezet door de benoe ming van de heer J. Pellikaan. Met inbegrip van bovengenoemde mutaties was de Sociale Commissie voor het Bioscoopbedrijf als volgt samengesteld: H. Miedema, voorzitter, F. E. Brave, J. Pellikaan en Drs. C. A. Voskuil, leden-werkgevers, alsmede G. B. de Graff en J. J. van der Veer, leden, W. P. van Santé en J. J. Arens, plaatsvervangende leden-werk- nemers, namens de Katholieke Bond A.V.G. en H. P. J. van der Hilst en L. H. Róttger, leden-werknemers, J. van Helden en A. Pals- graaf, plaatsvervangende leden-werknemers, namens de NVV-Bond Mercurius. De heer L. Claassen fungeerde als secretaris. In dit kader mag niet onvermeld blijven, dat de heer Dubbeldeman gedurende 25 jaar onafge broken deel van de Sociale Commissie heeft uitgemaakt, waarvan de laatste 8 jaar als voor zitter. Het bedrijf is hem daarvoor veel dank verschul digd, hetgeen hem door het Hoofdbestuur schriftelijk is kenbaar gemaakt. CAO voor het filmlaboratoriumbedrijf Ook in deze bedrijfstak konden als gevolg van de eerder genoemde overheidsmaatregelen geen onderhandelingen over de verbetering van de CAO plaatsvinden. De bestaande CAO- commissie behoefde derhalve gedurende het verslagjaar niet bijeen te komen. In deze commissie werd in de vacature, ont staan door het plotselinge overlijden van de heer A. G. J. Peters in 1975, voorzien door de benoeming van de heer J. C. Eekhout. Met inbegrip van deze mutatie zag de CAO- commissie er in 1976 als volgt uit: namens de werkgevers de heren Mr. H. C. Bitter, voorzit ter, M. Cornelissen, A. H. A. de Groot, C. Treffers en J. C. Eekhout. Van werknemers- zijde zijn in deze commissie aangewezen de heren L. H. Röttger, H. M. J. van der Dungen, H. B. Mulder en H. Ruyter. Als secretaris fungeerde de heer L. Claassen. De Sociale Commissie voor het laboratorium- bedrijf kwam in 1976 niet bijeen. De samenstel ling bleef ongewijzigd als volgt: de heren Mr. H. C. Bitter, voorzitter en C. Treffers, leden werkgevers, alsmede de heren L. H. Röttger en H. J. Zwart, leden-werknemers, vertegenwoor digers van de NVV-Bond Mercurius. Als plaats vervangende leden traden op mejuffrouw Mr. C. W. van den Berg en de heer M. Cornelissen, afgevaardigd door de werkgevers en de heren Ch. Breijer en A. van de Kooij, afgevaardigd door de werknemers. Secretaris: L. Claassen. De verbetering van de lonen geschiedde voor wat het minimumloon betreft overeenkomstig hetgeen reeds onder het voorgaande hoofd werd gerapporteerd. Aangezien de CAO voor het filmlaboratoriumbedrijf een andere looptijd heeft dan die voor de bioscopen, vond op 1 ja nuari een looncompensatie plaats van 4,53%, zulks over de referentieperiode april/oktober 1975, terwijl de toeslag van ƒ30,— bruto per 24

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1976 | | pagina 24