Bedrijfsafdeling Filmproduktie INLEIDING In tegenstelling tot de positieve geluiden die wij ten aan zien van de Nederlandse hoofdfilmproduktie in 1975 kon den laten horen, moet ditmaal worden geconstateerd, dat opnieuw sprake is geweest van een inzinking in deze sec tor (l'histoire se répète). Er kwamen slechts 4 hoofdfilms in roulatie, die met steun van het Productiefonds waren geproduceerd, tegen 13 in 1975, terwijl 5 andere hoofdfilms werden uitgePracht die anderszins waren gefinancierd. In totaal dus 9 hoofdfilms, die samen met de opbrengsten van oudere hoofdfilms die van tijd tot tijd zijn vertoond, zorgden voor een aandeel van ruim. 8% (18,3%) in de totale landelijke bruto recette. Het meeste succes hadden de films „Max Havelaar", „André van Duin's pretfilm" en „Wan pipel", die tezamen 80% van bovengenoemd aandeel voor hun rekening na men. Op het terrein van de opdrachtfilms zette de in het laatste kwartaal van 1975 gesignaleerde verbetering zich niet dui delijk voort. Volgens de beschikbare gegevens kan hoog stens ten opzichte van het voorgaande jaar van een sta bilisatie worden gesproken, maar niet van rentabiliteits- verbetering; uitzonderingen daar gelaten. De verschuiving in de richting van andere av-media, met name band/dia- produktie, bleef ook in 1976 merkbaar, hoewel er geen sprake was van een spectaculaire ontwikkeling, Het ligt voor de hand dat deze gang van zaken moet worden toe geschreven aan het ongunstige economische klimaat, dat ons ook dit jaar duidelijk parten bleef spelen. Op organisatorisch gebied werd opnieuw aan zeer veel zaken gewerkt, waarover in de volgende rubrieken de nodige bijzonderheden zijn vermeld. LEDENVERGADERINGEN Er zijn 2 ledenvergaderingen gehouden, te weten op 12 maart en op 26 april. De eerste vergadering was in hoofd zaak bedoeld voor nader beraad met de leden over het ook in laatste instantie mislukken van de besprekingen met het Hoofdbestuur aangaande het verkrijgen van een tweede vertegenwoordiger (hoofdfilmproducent) in dat college. De vergadering besprak deze teleurstellende gang van zaken uitvoerig en besloot tenslotte unaniem om haar onvrede met deze beslissing via een motie aan het Hoofd bestuur kenbaar te maken, daarbij concluderende dat het onder de gegeven omstandigheden noodzakelijk werd geoordeeld de autonomie van de Afdeling zoveel mogelijk te vergroten. Er is verder nog uitvoerig aandacht besteed aan de lopen de onderhandelingen met het Bureau voor Filmverzekerin gen over een verdere verbetering van de bestaande premie en polisvoorwaarden. Met het oog op enige praktijk voorbeelden werd daarbij van bestuurszijde de nadruk ge legd op de noodzaak van naleving van het bestaande Verzekeringsbesluit, inhoudende dat de leden gehouden zijn hun filmverzekeringen onder te brengen bij de in het verzekeringsbureau samenwerkende makelaars. Door het bestuur is voorts medegedeeld, dat met het oog op de eind 1975 in de Tweede Kamer ondernomen po gingen om de STER-reclame te laten verdwijnen - waar tegen destijds door de Afdeling namens de betrokken pro ducenten protest werd aangetekend - een memorandum in voorbereiding is ten behoeve van de Minister van C.R.M, en de betrokken Kamercommissie. In dit memoran dum zal aan de hand van intussen verkregen cijferma teriaal de betekenis van de STER-produktie, onder ande re voor de werkgelegenheid in deze sector, onder de aan dachtworden gebracht. Actie van het bestuur tegen de geruchten dat de NOS in het kader van haar uitbreidingsplannen in Bussum voor nemens zou zijn, in een te stichten filmproduktiecentrum ook een eigen filmlaboratorium op te nemen, leidde ertoe dat van de Minister van C.R.M, schriftelijk bericht werd ont vangen, dat hiervan geen sprake zal zijn. Negatief was evenwel de reactie van de Minister van Sociale Zaken op onze grief dat bij de belangrijke Ame rikaanse filmproduktie „Een brug te ver" niet of nauwelijks Nederlandse filmvaklieden ingeschakeld zouden worden. De Minister vond het ook vervelend, maar kon er in het E.E.G.-kader niets aan veranderen. In de jaarlijkse ledenvergadering van 26 april zijn de jaar stukken goedgekeurd en werden de aftredende bestuurs leden, de heren G. F. de Clerck, A. Haanstra en A. W. H. Kommer, bij enkele kandidaatstelling herkozen. De heer Ch. Huguenot van der Linden had zich niet herkiesbaar gesteld en bovendien te kennen gegeven, dat hij per het einde van het lopende jaar de Bond en het bedrijf zou gaan verlaten. Het vertrek van de heer Huguenot van der Lin den werd door het bestuur bijzonder betreurd, aangezien het in hem een zeer bekwaam producent en een goed bestuurslid zou verliezen. Zijn besluit om het wat rustiger aan te gaan doen, moest echter worden gerespecteerd. In de aldus ontstane tussentijdse vacature werd voorzien door benoeming van de heer P. W. A. de Man, eveneens bij enkele kandidaatstelling. Tot gedelegeerde voor de Bondsraad werd herbenoemd de heer G. J. J. M. Rau- camp. Dhr. De Clerck is herkozen als voorzitter. Met het oog op de afwijzing van een tweede Afdelingsvertegen woordiger in het Hoofdbestuur is nader gesproken over de uitbreiding van de Afdelingsautonomie. Dit zou betrekking moeten hebben op: inschakeling van de Afdeling bij inter nationale evenementen op produktiegebied; kandidaat lidmaatschap geheel in handen van de Afdeling; herziening van de bestaande procedure ten aanzien van Afdelings- besluiten; meer betrokkenheid bij algemene zaken op produktiegebied in Nederland; sanctiemogelijkheden binnen de Afdeling; rechtstreekse contacten met instan ties buiten het bedrijf en mogelijkheden tot het aangaan van samenwerkingsverbanden met derden. Het bestuur kreeg tot taak deze gedachten nader uit te werken, res pectievelijk aan te vullen. Er werd voorts besloten om de bijdrage in het Afdelings fonds, gelet op het gunstige saldo, voor 1976 ongewijzigd te laten. Wel werd daarbij opgemerkt, dat het er naar uitziet dat er met medewerking van de heer P. H. Frankfurther dit jaar een nieuwe collectieve Afdelingspublikatie zal ver schijnen, waaraan vrij hoge kosten verbonden zullen zijn. Tenslotte is opnieuw uitvoerig van gedachten gewisseld over het verzoek van het NBF-bestuur om financiële steun ten gunste van het NBF-bulletin. Het bestuur zowel als de Afdeling draagt dit bulletin, zijnde een zeer nuttige informatiebron, zeker een goed hart toe, maar het zou te ver gaan om het blad financieel te steunen, zolang het een NBF-bulletin blijft. Zodra er sprake is van een on afhankelijk tijdschrift, komt de zaak anders te liggen en zou er, na goedkeuring door de ledenvergadering, over finan ciële steun te praten zijn. BESTUURSWERKZAAMHEDEN Met inbegrip van de mutaties genoemd onder de rubriek Ledenvergaderingen, was het bestuur in 1976 samen gesteld uit de heren G. F. de Clerck, voorzitter, Y. Brusse, vice-voorzitter, A. W. H. Kommer, penningmeester, A Haanstra, P. W. A. de Man, G. J. J. M. Raucamp en C. Treffers. Als secretaris fungeerde opnieuw de heer L. Claassen. Het bestuur kwam 7 maal in vergadering bijeen en be handelde daarbij ook dit jaar een veelheid van zaken, 51

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1976 | | pagina 50