Kamer hebben wij indertijd geschreven: „Ten aanzien van het beleid van de justitiële autoriteiten bij
een eventuele atschaffing van de filmkeuring bestaat dezerzijds echter ongerustheid en onzekerheid
Justitie en onze leden te weten bioscoopexploitanten, filmverhuurders en filmproducenten -
hebben immers geen enkele ervaring met de toepassing van artikel 240 W.v.S. met betrekking tot de
film. Wel weten wij, dat er gedurende het gehele bestaan van de cinematografie een scherpere
benadering is geweest van film- en bioscoopvoorstellingen dan van andere geestesuitingen of open
bare voorstellingen. Wij behoeven in dit opzicht slechts te wijzen op een vijftigjarige filmcensuur
Meermalen ook hebben wij publiekelijk de aandacht gevestigd op de anomalie, dat, terwijl het film- en
bioscoopbedrijf zich stipt houdt aan de bepalingen van de Bioscoopwet, de vertoning van on
gekeurde films buiten dit bedrijf zonder enige restrictie door justitie werd getolereerd Wij hebben ons
ter zake in het voorjaar van 1976 schriftelijk gewend tot de Centrale Commissie voor de Filmkeuring
er daarbij op wijzende, dat men bezwaarlijk van de bedrijfsgenoten een correcte wetsnaleving kan
verwachten, indien wetsovertredingen van anderen straffeloos kunnen plaatshebben. Deze brief is
door de commissie doorgezonden aan de Minister van Binnenlandse Zaken met het verzoek de
kwestie te behandelen met zijn ambtgenoot van Justitie. De zaak bleef echter bij het oude Het valt te
begrijpen, dat enkele leden, zij het op beperkte schaal en met inachtneming van maatregelen ter
voorkoming van onverhoedse confrontatie van het publiek, eveneens zijn begonnen met de ver
toning van ongekeurde pornofilms. Dat heeft een aantal maanden geduurd zonder inmenging van
justitite en zonder klachten van het publiek, afgezien van een ingrijpen in Maastricht in de loop van
november.
Na alles wat gepasseerd is en na een vijftigjarige stipte naleving door de bedrijfsgenoten van de be
palingen van de Bioscoopwet, hebben wij het als een onheuse bejegening gevoeld, dat de
procureurs-generaal tot hun besluitvorming zijn gekomen zonaer enig overleg met onze'centrale
organisatie. De aankondiging bij brief van 22 december 1976 van een tien dagen later te starten
vervolginsbeleid is op zijn minst als onelegant ten opzichte van de Bond en zijn leden te be
schouwen. De ruime en onmiddellijke publiciteit die vanwege de procureurs-generaal zelfs nog voor
de ontvangst op ons bureau van de bewuste brief, hieraan is gegeven, maakte bij voorbaat
iedere discussie tussen ons en de procureurs-generaal onmogelijk. Wij laten dan nog buiten
beschouwing het tegenstrijdige element in het beleid van de procureurs-generaal, dat de vertoning
van pornofilms in bioscopen met minder dan vijftig zitplaatsen geen aanleiding en'in bioscopen met
meer zitplaatsen wel aanleiding geeft tot strafvervolging. Het beleid met betrekking tot pornofilms
heeft door de aanpak van de kant van justitite een accent gekregen, dat in generlei verhou
ding staat tot het karakter en de betekenis van het pornografie-artikel in de huidige tijd.
Volgens het advies van de Commissie-Melai, uiutgebracht mede op verzoek van de Minister
van Justitie, zou het pornobeleid moeten worden bepaald door twee aspecten: bescherming van de
jeugd en het tegengaan van onverhoeds confrontatie. De Minister van Justitie en de procureurs
generaal hebben door het uitgestippelde pornobeleid overduidelijk gedemonstreerd zich niets
gelegen te laten liggen aan het advies van de Commissie-Melai. Het probleem waarmede het film
en bioscoopbedrijf door het beleid van justitie thans is opgezadefd, is niet in de eerste plaats
het gemis aan inkomsten uit de vertoning van pornofilms of de oneerlijke concurrentie van de
zijde van theaters met minder dan vijtitg zitplaatsen, doch de rechtsonzekerheid die zal ont
staan op het ogenblik van de afschaffing van de filmkeuring voor volwassenen Wat men ook op de
Bioscoopwet tegen moge hebben, zij heeft door middel van het stelsel van preventieve film
keuring een zeer redelijke mate van rechtszekerheid verschaft. Bij een systeem van repressief
ingrijpen van de strafrechter moeten filmverhuurder én bioscoopexploitant rekening houden met
een tussentijdse stopzetting van de exploitatie van een film, hetgeen naast de strafrechtelijke en
inanciele gevolgen ernstige praktische moeilijkheden bij de film- en bioscoopexploitatie teweeq
brengt.
De procureurs-generaal stellen zich voor om zich ten aanzien van het vervolgingsbeleid te laten
adviseren door een of meer landelijk werkzame deskundigen. Hieruit mag men afleiden dat het beleid
niet van arrondissement tot arrondissement zal verschillen.
Dat is dan nog een gunstige bijkomstigheid. Nochtans blijft er rechtsonzekerheid. De ervaring met
vijftig jaar filmkeuring leert, dat een vastomlijnd keuringsbeleid niet is te voeren Met betrekking
tot het beleid van de bedoelde deskundigen zal het niet anders liggen. Dit betekent dat de
bedrijfsgenoten moeilijk bij de exploitatie van films zullen kunnen anticiperen op hetgeen deze
deskundigen achteraf zullen uitmaken. Om zich te vrijwaren voor strafvervolging zullen zij de veiligste
weg moeten volgen, dat wil zeggen dat films die onder de vigeur van de Bioscoopwet zouden