zijn toegelaten, ofschoon zij volgens de visie van justitie omtrent artikel 240 W.v.S. mogelijk als aansto telijk voor de eerbaarheid zijn aan te merken, dan niet meer kunnen worden geëxploiteerd, tenzij men het risico van strafvervolging aanvaardt. Van de bedoelingen van de wetgever om door middel van af schaffing van de filmkeuring voor volwassenen grotere en reëlere vrijheden ten aanzien van de film vertoning te scheppen, zal derhalve niets terecht komen. Integendeel, de vertoningsmogelijkheden dreigen als uitvloeisel van het beleid van justitie ten opzichte van de huidige situatie zelfs slechter te worden. Natuurlijk heeft justitie gelijk, wanneer zij stelt, dat artikel 240 W.v.S. ongewijzigd is gebleven. Zij heeft ons inziens geen gelijk, wanneer zij daaraan de conclusie verbindt, dat de afschaffing van de filmkeuring voor volwassenen geen effect heeft op de hantering van genoemd artikel. De wetgever heeft met de afschaffing van de filmkeuring voor volwassenen wel degelijk grotere vrijheden willen scheppen en heeft bovendien in het licht van het soepele pornobeleid van justitie ten tijde van de be handeling van het initiatief-wetsvoorstel een bestendiging van dit beleid mogen verwachten. Er is thans door welke omstandigheid ook een ombuiging van beleid van zo principiële aard, dat, zou men die wetenschap vooraf hebben gehad, de vraag gewettigd is, of er voor de Wet op de Filmverto ningen een Kamermeerderheid zou zijn geweest. Uit een oogpunt van evenwichtige legislatieve arbeid was dan wellicht de voorkeur gegeven aan een beperkte wijziging van de Bioscoopwet boven de sprong in het duister die nu te wachten staat. Indien de procureurs-generaal hun houding niet herzien, dan resteren nog twee mogelijkheden, te weten een corrigerende uitspraak van de onafhankelijke rechter en een wijziging van artikel 240 W.v.S. Een verandering van het beleid van justitie is, welke weg ook wordt bewandeld, naar onze mening niet op korte termijn te verwachten. In ieder geval hebben ook moties van de beide Kamers der Staten-Generaal de Minister van Justitie er niet toe kunnen brengen het vervolgingsbeleid ten aanzien van pornofilms conform de wensen van het parlement te doen schorsen. Gezien de uiterst onbevredigende stituatie die zal ontstaan op het moment, dat het nieuwe wettelijke stelsel zal aanvangen, moge - hoe paradoxaal dit ook klinkt - de introductie van dit stelsel wat ons betreft met het oog op de eventuele realisering van de genoemde correctiemogelijkheden nog wei wat op zich laten wachten.

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1976 | | pagina 6