Fonds kunstzinnige films
12
Productiefonds
Het Bestuur van de Stichting Productiefonds
voor Nederlandse Films was tot begin septem
ber 1977 samengesteld uit de heren Dr. J. Huls-
ker, voorzitter, J. Th. van Taalingen, secretaris,
M. Gerschtanowitz, A. Koolhaas, J. Nijland en
J. Wiegel. Van het secretariaat maakten deel uit
Mej. Mr. C. A. Krietemeyer en de heren L.
Claassen en A. M. A. de Haan, allen verbonden
aan het Bondsbureau.
De heer Nijland neemt in het bestuur de plaats
in van de heer G. J. H. Dujardin, die jarenlang
bestuurslid is geweest en als zodanig belangrijk
werk heeft verricht ten dienste van de Neder
landse hoofdfilmproduktie.
In het najaar is de heer Hulsker als bestuurslid
afgetreden. Aangezien hij dit jaar de zeventig
jarige leeftijd bereikt heeft door het bestuur
als grens gesteld voor het vervullen van het
bestuurslidmaatschap was bij zijn aftreden
volgens rooster dit jaar een herbenoeming niet
meer mogelijk. De Minister van C.R.M. be
noemde als nieuw bestuurslid Dr. A. G. van
Deelen; het bestuur koos uit zijn midden tot
voorzitter de heer A. Koolhaas.
De heer Hulsker is sedert de oprichting van het
Productiefonds in 1956 bestuurslid geweest, de
laatste tien jaar tevens voorzitter. Door zijn wijze
van benadering van de gecompliceerde proble
matiek rond de Nederlandse speelfilm, door zijn
liefde daarbij voor de film en het filmmétier,
heeft hij in deze belangrijke jaren voor de ont
wikkeling van de Nederlandse speelfilmpro-
duktie zeer veel bijgedragen tot deze ontwikke
ling en de instandhouding ervan. Op 24 novem
ber vond in de Cinetone Studio's een geslaagde
informele bijeenkomst plaats waar filmers en
producenten hem nog eens ten afscheid kon
den ontmoeten.
De organisatie heeft het wenselijk geoordeeld
voorzieningen te treffen ter bevordering van de
invoer en de vertoning in Nederlandse bio
scopen van waardevolle kunstzinnige films, wier
exploitatie bijzondere financiële risico's mee
brengt. Daartoe heeft het Hoofdbestuur het
Fonds Kunstzinnige Films ingesteld met het
oogmerk de import van het onderhavige genre
films voor de leden-filmverhuurders aantrekke
lijker te maken. Uit het fonds worden renteloze
kredieten verstrekt ten behoeve van het verto-
ningsgereed maken van een film (kopiemate
riaal, ondertiteling en dergelijke). Voor de ver
werving van licentierechten worden geen gel
den verstrekt, daar zulks zou kunnen ingrijpen
in de concurrentieverhoudingen. De verstrekte
voorschotten worden door de filmverhuurder
terugbetaald uit een eventueel batig saldo van
filmhuuropbrengsten en licentieverplichtingen
en wel door middel van een procentuele af
dracht van dat batig saldo.
Het fonds ontvangt een bijdrage van Bonds-
wege van 40.000,per jaar, terwijl voor een
zelfde bedrag een subsidie werd aangevraagd
bij het Ministerie van Cultuur, Recreatie en
Maatschappelijk Werk, op welk subsidiever-
zoek, dat reeds in 1973 werd ingediend, tot op
heden niet is gereageerd. We! werd inmiddels
een desbetreffend advies door de Raad voor
de Kunst uitgebracht, waarin men ten aanzien
van het eventueel verlenen van een dergelijke
subsidie een positief standpunt innam, zij het
dat er dan aan deze subsidiëring een groot
aantal voorwaarden zou moeten worden ver
bonden. Opdat de films in kwestie ook inder
daad worden vertoond, is het de bedoeling dat
de daarvoor in aanmerking komende bioscoop
exploitanten door middel van garanties ten aan
zien van de te behalen opbrengst worden gesti
muleerd. Met deze garanties is een betrekkelijk
gering bedrag gemoeid, omdat zij slechts be
trekking hebben op een eventueel tekort ten
opzichte van een gemiddelde opbrengst voor
de eerste vertoningsweek per gemeente. Voor
het verkrijgen van deze garanties zou een be
roep worden gedaan op de daarvoor in aan
merking komende gemeentebesturen. Nadat
met het gemeentebestuur van 's-Gravenhage
overeenstemming was bereikt over de des
betreffende voorwaarden, werd door deze
gemeente tot de hiervorenbedoeldë subsidiever
strekking besloten. Met enkele andere gemeen
ten vindt nog overleg over deze kwestie plaats.
Het Hoofdbestuur heeft de selectie van de be
wuste films in handen gelegd van een commis
sie van vijf personen.
De selectiecommissie bestond aan het einde
van het verslagjaar uit de filmrecensenten
B. J. Bertina, Ch. Boost, P. Ruivenkamp en
H. Saaltink. Als vijfde lid fungeerde de Bonds
directeur, de heer J. Th. van Taalingen.
De commissie kende in het verslagjaar een
uitbrengsubsidie toe aan de films:
„Monismania 1995" van K. Fant (Zweden);
„The rubber gun" van A. Moyle (Canada);
,,Near and far away" van M. Ahrne (Zweden).
Eén film werd door de commissie afgewezen.
In totaal zijn sedert de oprichting van het fonds
28 importsubsidies verstrekt voor hoofdfilms.