Artikel 240 W.v.S. 16 Ten tijde van het functioneren van de Bioscoop wet vond artikel 240 van het Wetboek van Strafrecht, volgens hetwelk strafrechtelijk kan worden opgetreden met betrekking tot geschrif ten, afbeeldingen of voorwerpen die aanstote- lijk voor de eerbaarheid zijn, geen toepassing ten opzichte van films. Indien immers een film door de Centrale Commissie voor de Filmkeu ring voor vertoning aan volwassenen was toe gelaten en derhalve niet strijdig werd geoor deeld met de goede zeden of de openbare orde (artikel 16 der Bioscoopwet), dan impliceerde deze uitspraak van een overheidsorgaan im mers, dat er ook geen sprake was van over treding van artikel 240 W.v.S. De film kon na melijk niet worden geacht aanstotelijk te zijn voor de eerbaarheid. Het Openbaar Ministerie is bijgevolg nimmer opgetreden tegen films die door de Centrale Filmkeuring voor vertoning aan volwassenen waren toegelaten. Voor een goede beoordeling van de situatie die na de afschaffing van de Bioscoopwet is ont staan, is het raadzaam de historische gang van zaken die tot deze afschaffing heeft geleid, nog eens onder de aandacht te brengen. Op 1 mei 1970 werd door de regering ingesteld de Adviescommissie Zedelijkheidswetgeving, die tot taak kreeg de gehele zedelijkheidswet geving met inbegrip van de filmkeuring aan een studie te onderwerpen. Deze commissie heeft nog in 1970 in een eerste interim-rapport geadviseerd om, indien het conform haar op vatting tot een afschaffing van de filmkeuring voor volwassenen zou komen, een adviescom missie in het leven te roepen die op vrijwillige basis zou kunnen worden geraadpleegd met het oog op eventuele juridische consequenties van de openbare vertoning van bepaalde films. Het was de bedoeling, dat de door laatst bedoelde commissie toelaatbaar geoordeelde films zouden zijn gevrijwaard zowel van een justitieel ingrijpen ex artikel 240 van het Wet boek van Strafrecht als van een ingrijpen door de burgemeester ex artikel 221 van de Ge meentewet. Gebruikmakend van de door de Adviescom missie Zedelijkheidswetgeving verstrekte ad viezen heeft de regering in november 1970 een wetsontwerp aanhangig gemaakt tot ver vanging van de Bioscoopwet door een Wet Jeugdfilmkeuring. Dit voorstel was geheel geënt op het advies van de Adviescommissie Zedelijkheidswetgeving, met dien verstande, dat de vrijwillig te raadplegen Filmadviescom- missie voorlopig slechts voor een tijdvak van vijf jaren zou functioneren. Eveneens in november 1970 kwamen de Kamerleden Drs. J. J. Voogd en Drs. E. Visser met een initiatief-voorstel voor een Bioscoop wet 1971, die van het regeringsvoorstel in zoverre afweek, dat er geen Filmadviescom- missie in het leven zou worden geroepen en dat artikel 221tweede lid, van de Gemeentewet (de bevoegdheid van de burgemeester om op te treden tegen vertoningen .strijdig met de openbare orde of zedelijkheid") zou worden geschrapt. De Voorlopige Verslagen van de Tweede Kamer verschenen op 24 maart 1971, vertoonden een zodanige verdeeldheid van op vattingen, dat een voorkeur van de Kamer voor een van de twee ontwerpen niet viel af te leiden. Op 2 augustus 1973 verscheen een tweede interim-rapport van de Adviescommissie Zede lijkheidswetgeving, mede gebaseerd op een nota van het Hoofdbestuur van begin 1973 inzake de zijnerzijds gewenst geoordeelde her zieningen. Het rapport van de Adviescommissie gaat ten aanzien van de pornografie uit van de gedachte, dat volwassenen voor zichzelf moeten uitmaken, of zij al dan niet van porno grafie wensen kennis te nemen. Naar de me ning van de commissie dient de zedelijk heidswetgeving op het stuk van pornografie twee principes te hebben: het tegengaan van onverhoedse confrontatie en de bescherming van jeugdige personen. Voor het overige zou den geen wettelijke restricties moeten gelden. De commissie was verder van mening, dat een vertoning van een film in een bioscoop geen onverhoedse confrontatie kan opleveren. Is een film niet goedgekeurd voor jeugdigen, dan is men als bioscoopbezoeker immers voldoende gewaarschuwd. Deze opvatting, die door het Hoofdbestuur werd gedeeld, is uit een oogpunt van rechtszekerheid van groot belang voor bioscoopexploitanten. De Adviescommissie Zedelijkheidswetgeving heeft zich in dit tweede interim-rapport niet uitgelaten over de bevoegd heid van de burgemeester ex artikel 221 van de Gemeentewet. Op 18 september 1974 verscheen de Memorie van Antwoord inzake het initiatief-voorstel Bioscoopwet 1971. Als mede-ondertekenaar naast Drs. J. J. Voogd was de heer Visser inmiddels vervangen door Mej. Mr. A. M. Goud- smit, die kort daarna werd opgevolgd door

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1977 | | pagina 15