Lido 3 - Leiden
Mevrouw Mr. R. M. Haas-Berger (evenals de
heer Voogd lid van de Partij van de Arbeid).
De regering is nimmer gekomen met een Memo
rie van Antwoord op het Voorlopig Verslag van
maart 1971 inzake haar voorstel voor een Wet
Jeugdfilmkeuring. Evenmin had zij zich uitgela
ten over de adviezen van de Adviescommissie
Zedelijkheidswetgeving.
Het Hoofdbestuur heeft in de hernieuwde be
handeling van het initiatief-voorstel aanleiding
gevonden zich met een adres tot de Tweede
Kamer te wenden. Het heeft de Kamer onder
de aandacht gebracht, dat het verreweg de
voorkeur zou verdienen de afschaffing van de
filmkeuring voor volwassenen te combineren
met een wijziging van artikel 240 W.v.S., zulks
geheel conform de aanbevelingen van de
Adviescommissie Zedelijkheidswetgeving. Het
Hoofdbestuur vreesde namelijk, dat een af
schaffing van de filmkeuring voor volwassenen
zonder gelijktijdige eliminering van een ingrijpen
van Justitie wel eens een averechts gevolg zou
kunnen hebben, zeker in een overgangs
periode. Men had immers geen enkele erva
ring met de toepassing van artikel 240 W.v.S.
met betrekking tot film. Bovendien moest wor
den vastgesteld, dat gedurende het gehele
bestaan van de cinematografie film- en bio
scoopvoorstellingen scherper zijn beoordeeld
dan andere geestesuitingen of openbare voor
stellingen. Het Hoofdbestuur gaf derhalve de
voorkeur aan een integrale en gelijktijdige ver
wezenlijking van de aanbevelingen van de
Adviescommissie Zedelijkheidswetgeving bo
ven de onzekerheden die anders bij een af
schaffing van de filmkeuring voor volwassenen
zouden optreden.
Hoewel tal van Kamerleden voor de opvattingen
van het Hoofdbestuur begrip hadden, meenden
zij nochtans, mede gelet op het soepele beleid
van Justitie ten aanzien van pornografie, dat
ook bij handhaving van artikel 240 W.v.S. geen
moeilijkheden van betekenis waren te verwach
ten. Overigens heeft de Tweede Kamer wel bij
de regering krachtens een motie-Wiegel
(V.V.D.) aangedrongen op de spoedige indie
ning van een wetsvoorstel tot herziening van
het genoemde artikel van het Wetboek van
Strafrecht.
17