18
Het geamendeerde wetsvoorstel is op 25 juni
1975 aangenomen. De Eerste Kamer ging op
2 december 1975 met het wetsvoorstel akkoord.
Ook de Eerste Kamer nam een motie aan,
namelijk van de heer Feij (V.V.D.), waarin de
regering werd verzocht om op korte termijn
een wetsvoorstel in te dienen om het verouder
de en nauwelijks meer te hanteren artikel 240
W.v.S. te herzien.
In de loop van 1976 gingen enige bedrijfsgeno-
ten over tot de vertoning van een paar porno
grafische films. Zij hadden hiervoor onder
scheiden overwegingen, te weten:
a. de steeds grotere vrijmoedigheid, waar
mede het laatste decennium in boeken,
in tijdschriften, in films, op het toneel of via
de televisie afbeeldingen of teksten over het
sexuele leven werden gepresenteerd;
b. de hiermede gelijke tred houdende ver
soepeling van het opsporings- en vervol
gingsbeleid van Justitie in het algemeen
met betrekking tot de artikelen 239 en 240
W.v.S (regelende openbare schennis van
de eerbaarheid en de „pornografie");
d.
het niet optreden door Justitie tegen de
openbare vertoning van pornofilms in zalen
die niet door het georganiseerde bioscoop
bedrijf worden geëxploiteerd;
het besluit van het parlement om de Bio
scoopwet af te schaffen en de vertoning van
films aan volwassenen vrij te laten.
Ofschoon het parlement de zedelijkheidswet-
geving verankerd in de Strafwet niet heeft ge
wijzigd, mocht worden aangenomen, dat het
geen loos gebaar heeft willen maken en een
reële vrijheid voor de openbare filmvertoning
heeft willen scheppen.
Volledigheidshalve dient te worden vastgesteld,
dat niet alleen de betrokken bedrijfsgenoten,
maar toch ook zeer vele anderen in den lande
de opvatting waren toegedaan, dat geen straf
vervolging meer behoefde te worden verwacht
ten opzichte van de openbare vertoning van
pornografische films in het openbaar.
Het valt daarom te begrijpen, dat de brief die
de Procureurs-Generaal bij de gerechtshoven
op 22 december 1976 aan de Nederlandse
Bioscoopbond hebben gericht, in het gehele
Studio - Venray