In het bijzonder geldt zulks het proces aangaan
de de toepassing van artikel 240 van het
Wetboek van Strafrecht met betrekking tot films.
Dit proces was noodzakelijk geworden door de
actie van de Procureurs-Generaal bij de ge
rechtshoven einde 1976 ter zake van films die
ingevolge genoemd artikel als aanstotelijk voor
de eerbaarheid zouden zijn aan te merken.
Het streven van de Procureurs-Generaal was
er met name op gericht een schaalvergroting
op het gebied van de pornografie tegen te gaan.
Zij duchtten een dergelijke schaalvergroting,
indien de „gewone" bioscopen zich zouden
gaan bewegen op het terrein van de vertoning
van pornofilms. Met het oog hierop introdu
ceerden zij een grens van vijftig zitplaatsen,
hetgeen tot de wonderlijke situatie leidde, dat
de vertoning van een en dezelfde film die als
aanstotelijk voor de eerbaarheid kan worden
aangemerkt, in een bioscoop van 49 zitplaatsen
niet en in een bioscoop van 51 zitplaatsen wel
strafbaar is.
Met het proefproces wordt in de eerste plaats
beoogd, geheel in de lijn van de bedoelingen
die de wetgever hebben doen besluiten de film
keuring voor volwassenen af te schaffen, te
bereiken, dat de volwassen burgers zelf zullen
uitmaken wat zij al of niet in de bioscopen wil
len zien. Het aantal bioscoopzetels mag daarbij
geen rol spelen. Voor het film- en bioscoop
bedrijf werd een uitspraak van de onafhanke
lijke rechter in het bijzonder van betekenis ge
oordeeld uit een oogpunt van rechtszekerheid.
Het is immers uiterst moeilijk om uit te maken,
wanneer een film aanstotelijk voor de eerbaar
heid conform artikel 240 W.v.S. is te achten.
Het is verheugend, dat de Arrondissements
rechtbank te Amsterdam het lid-biocoopexploi-
tant dat bereid was in het proces ais „ver
dachte" te fungeren, heeft vrijgesproken. De
rechtbank huldigt blijkens haar vonnis de opvat
ting, dat onvoldoende aanwijzingen naar voren
zijn gekomen, waaruit valt af te leiden, dat artikel
240 W.v.S. volgens de interpretatie van de Hoge
Raad zou zijn overtreden. Daarvoor zou nodig
zijn een zodanige ernstige kwetsing in haar
gevoelens van eerbaarheid van een belangrijke
meerderheid van het Nederlandse volk, dat dit
strafrechtelijk consequenties zou moeten heb
ben. Zeker is zulks naar de zienswijze van de
rechtbank niet het geval, omdat de overigens
vele bezoekers van de bioscoop in kwestie
door middel van een duidelijke aanduiding op
de hoogte waren gebracht van de strekking van
de onderwerpelijke film en er derhalve in casu
geen sprake was van een onverhoedse en niet
gewilde confrontatie. Met deze laatste formule
ring sluit de rechtbank aan bij het advies van de
Commissie Melai (Adviescommissie Zedelijk-
heidswetgeving). Zoals verder uit het vonnis
blijkt, oordeelt de rechtbank een waarschuwing
van het bioscooppubliek omtrent het karakter
van films van het onderhavige genre noodzake
lijk.
Gezien het feit, dat de Officier van Justitie van
het vonnis van de rechtbank in beroep is ge
gaan, mag worden verwacht, dat de zaak tot in
hoogste instantie zal moeten worden uitgevoch
ten. Wat dit betreft zal de verdergaande behan
deling in 1978 moeten worden tegemoetgezien.
In aanmerking genomen het principiële karakter
van de uitspraak van de rechtbank heeft het
proefproces in ieder geval tot nu toe volledig
aan onze opzet voldaan.
Ten aanzien van de doorgifte door de exploi
tanten van kabelnetten van films die door een
televisiekanaal worden uitgezonden, stelt het
Hoofdbestuur van onze organisatie zich op het
standpunt, dat deze doorgifte de toestemming
behoeft van degene die het exploitatierecht van
een film bezit. Hiermede wordt het standpunt
van het internationale filmbedrijf gevolgd. Daar
gebleken.-is, dat de doorgifte van films door ka
bel exploitanten zonder deze toestemming
plaatsvindt, heett de organisatie het gewenst ge
oordeeld een principiële uitspraak van de
rechter uit te lokken, zodat er een einde kan
komen aan de thans bestaande toestand van
rechtsonzekerheid. Gelet op het karakter van
het proefproces laat het zich aanzien, dat hier
mede nog zeer veel tijd zal heengaan.