TER INLEIDING Het jaar I985 wordt, wat de Nederlandse Bioscoopbond en het hierin verenigde film- en bioscoopbedrijf aangaat, gekenmerkt door her oriëntering en aanpassing. In de jaren 1973-1982 is het aantal bioscopen in ons land na een langdurige periode van teruggang toegenomen van 377 tot 557. Deze stijging is het netto-resultaat van de vestiging van 270 nieuwe theaters en de sluiting van 90 verouderde bioscopen. Er was niet alleen sprake van een vernieuwingsproces als uitvloeisel van het streven de concurrentiepositie van het bioscoopbedrijf te versterken, doch ook van krachtige expansie. Toen deze expansieve ontwikkeling niet werd gevolgd door een redelijkerwijs te verwachten stijging van het bioscoopbezoek en de bezoekcijfers integendeel na I98I terugliepen, is het bioscoopbedrijf tot sanering overgegaan. Die kwam tot uiting in maatregelen op het gebied van de bedrijfs voering en het afstoten van bioscopen. Met name in de jaren '83 en '84 is de exploitatie beëindigd van bioscopen die onvoldoende renda bel waren of waarvan de sluiting de marktpositie van een bioscoop onderneming in de betrokken gemeente verbeterde. Vooral bioscopen in kleine gemeenten zijn de dupe geworden van de moeilijker geworden omstandigheden. In de jaren 1983-1985 is het aantal bioscopen gedaald van 557 tot ^73, nog altijd bijna honderd meer dan het aantal van 377 in het begin der zeventiger jaren. Het is van groot belang, dat naast de maatregelen die door de leden zelf zijn getroffen, op instigatie van de Bond een onderzoek werd ingesteld door de Nederlandse Herstructureringsmaatschappij NEHEM, hetwelk leidde tot het uitbrengen door deze instelling van een rap port begin maart. Op grondslag van het door de NEHEM bepleite her structureringsproject voor de bioscoopexploitatie werd in het verslag jaar een aanvang gemaakt met het opstellen van een aktïviteitenplan, waarbij ter uitvoering hiervan in eerste instantie werd besloten tot het doen instellen van een onderzoek. Bij deze arbeid waren behalve de Bond en de NEHEM betrokken het FNV en de ministeries van Econo mische Zaken, Sociale Zaken en W.V.C. Hoewel in I985 geen concrete maatregelen werden getroffen teneinde tot structuurverbetering van het bioscoopbedrijf te geraken, mag worden geconcludeerd, dat aan de onderhavige werkzaamheid positieve betekenis is toe te kennen, met name ook door het streven te komen tot een nieuw elan. In aansluiting op het vorenstaande dient gewag te worden gemaakt van het rapport naar de prijsgevoeligheid van het bioscooppubliek, hetwelk begin 1985 door het ministerie van W.V.C, is uitgebracht. Het onderzoek werd door de Rijksuniversiteit van Utrecht uitgevoerd. Het rapport, aan de totstandkoming waarvan door de Bondsvoorzitter Drs.J.Ph.Wolff werd meegewerkt, heeft interessante uitkomsten op geleverd, die bij een in het kader van het structuurverbeterings project in te stellen prijsonderzoek nader zullen worden aangewend. Vorengenoemd project moge dan primair zijn gericht op het bioscoop bedrijf, het gaat stellig ook filmdistributie en -produktie aan. De gang van zaken in het bioscoopbedrijf is, ondanks de ontplooiing van sterke concurrenten in de audiovisuele sector, nog steeds in over wegende mate bepalend voor de positie van distributie en produktie.

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1985 | | pagina 3