Cinetone heeft in de tijd van de zwartwit-film een
redelijk goed lopend laboratorium gehad, waarvan de
winsten, zoals in het voorafgaande is aangegeven,
werden gebruikt om de tekorten van de studio-exploi
tatie te dekken. Dit ging goed, totdat de komst van
de kleurenfilm grote investeringen in laboratorium-
apparatuur nodig maakte. De Raad van Beheer van
Cinetone en de directie van de NV Cinecentrum zijn
toen tot het op zichzelf begrijpelijke en waarschijnlijk
ook juiste standpunt gekomen, dat één goed uitgerust
kleuren-laboratorium voor Nederland voldoende zou
zijn, en dat een joint venture hier dus op zijn plaats
was. Dit leidde tot de oprichting van Cineco met
vestigingen in Hilversum en Duivendrecht. Op basis
van de toen bestaande economische verhoudingen
had Cinetone in deze gezamenlijke onderneming een
minderheidsaandeel, waarbij evenwel t.a.v. de beslis
singsbevoegdheid redelijke zekerheden waren inge
bouwd.
Deze konstellatie heeft jarenlang vrij goed gewerkt:
de winsten uit Cinetones aandeel in Cineco waren
(net) voldoende om de studio-exploitatie mogelijk te
blijven maken. Het was echter een labiel evenwicht;
veel tegenslag kon in die situatie niet worden geïncas-
seerd. Die tegenslag kwam echter, toen door een min
der dan optimaal management bij Cinecentrum de
winsten van Cineco verminderden, waarop door het
zeker ook minder dan optimale management van Ci
netone niet adekwaat is gereageerd. Zowel bij Cine
centrum (weldra tot Meta Media omgedoopt) als bij
Cinetone brak toen een tijd van ingrijpende reorga
nisaties aan. Deze hadden uiteraard ook betrekking
op het eens zo winstgevende filmlaboratorium Ci
neco.
Het moge duidelijk zijn, dat de Raad van Beheer van
Cinetone, resp. het Bondsbestuur zich er in die perio
de van hebben vergewist, of er nog steeds behoefte
bestond aan een neutraal studiobedrijf als Cinetone.
Niet in één, maar in een reeks van hoorzittingen met
de besturen van de Afdelingen Speelfilmproduktie,
resp. Audiovisuele Produktiebedrijven is in die pe
riode vast komen te staan, dat de producenten aan het
voortbestaan van Cinetone, zij het met technische
verbeteringen en een volledig laboratorium, grote
waarde hechtten. Gezien de algemene betekenis voor
de gehele bedrijfstak, is toen besloten, verder naar
kontinuïteit te streven.
Bij Cinetone had men zich inmiddels ontdaan van het
management, en in het licht van de onzekere toe
komst was het toen mogelijk noch verantwoord, meer
dan tijdelijke voorzieningen t.a.v. het management te
treffen. Dit betekende de noodzaak van een meer dan
normale inzet van individuele leden van de Raad van
Beheer, met name van de inzet van de inmiddels tot
voorzitter daarvan benoemde heer Nijland.
Kontinuïteit
In deze periode nam enerzijds de gang van zaken ten
aanzien van Cineco een fatale wending, en werd an
derzijds een plan geboren, dat Cinetone als een phoe-
nix had kunnen doen herrijzen.
Het was duidelijk, dat de teleurstellende resultaten
van Cineco voor een belangrijk deel te wijten waren
aan de vestiging van het laboratorium op twee loka-
ties. Zoals uit een drukbezochte hoorzitting te Hilver
sum was gebleken, was het overgrote deel van de
producenten van mening, dat er één vestiging, en wel
een bij Cinetone moest komen. Dat deze er niet is
gekomen, maar dat het Cinetone-deel van het labo
ratorium, zij het met de afspraak dat dit tijdelijk zou
zijn, naar Hilversum is verhuisd, hebben velen de
Raad van Beheer verweten. Dat verwijt is begrijpe
lijk, doch ook de beslissing was begrijpelijk; er moest
één vestiging komen, Cinetone had slechts een min
derheidsbelang en - dat was het belangrijkste - de
kontinuïteit van Cinetone was niet zeker, althans
(nog) minder zeker dan die van Meta Media, zodat
overbrenging van het Hilversumse deel van Cineco
naar het Cinetoneterrein nauwelijks gevergd kon
worden.
Inmiddels was er een veelbelovend plan voor een
toekomstig Cinetone tot stand gekomen. Dit plan
behelsde een gemoderniseerd studiocomplex met een
goed geoutilleerd filmlaboratorium, en daarbij vesti
ging op het terrein van Cinetone van een agglomeratie
van alle toeleveringsbedrijven die een producent no
dig zou kunnen hebben. Dit zg. Plan Smittenaar had
de instemming van de Gemeente Amsterdam, die
zelfs bereid was, er risicodragend in deel te nemen.
Een bijkomende aantrekkelijkheid was, dat de Film
en Televisie Akademie toestemming leek te zullen
krijgen voor vestiging in een naast Cinetone gelegen
gebouw, waardoor een wederzijdse bevruchting mo
gelijk zou worden.
Uiteindelijk waren alle betrokkenen het er wel over
eens, dat het Cineco-laboratorium slechts één eige
naar zou moeten hebben, en had de (nieuwe) direktie
van Meta Media gezegd, in principe bereid te zijn, de
door Cinetone gewenste laboratoriumapparatuur
aan Cinetone te verkopen. Er was toen dus nog maar
één probleem, namelijk de financiering.
Mislukking van de financiering
Het thans volgende relaas heeft betrekking op het
meest trieste stuk van Cinetones geschiedenis. De
uitgangspositie was ogenschijnlijk goed: er was een
goed plan, dat de instemming had van de Gemeente
Amsterdam en van de Rijks Voorlichtings Dienst, er
18